ECLI:NL:TAHVD:2014:373 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7167

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:373
Datum uitspraak: 01-12-2014
Datum publicatie: 07-01-2015
Zaaknummer(s): 7167
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Bij afwikkeling van een letselschadezaak betaalde de verzekeraar buitengerechteljike kosten van verweerder maar ook die van klager. Verweerder weigerde het deel van klager door te betalen. Gegrond, waarschuwling.

Beslissing van 1 december 2014

in de zaak 7167

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 12 mei 2014, onder nummer L 350-2013, aan partijen toegezonden op 13 mei 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2014:107.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 juni 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder zich niet welwillend heeft opgesteld met betrekking tot de afwikkeling in het kader van de buitengerechtelijke kosten die door klager zijn gemaakt in een letselschadezaak voor de heer X.

4    FEITEN

4.1    Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de raad zijn vastgesteld nu beide partijen daar geen bezwaren tegen hebben aangevoerd.

5    BEOORDELING

5.1    Het hof kan zich vinden in de overwegingen van de raad en sluit zich daarbij aan. Het hof voegt daaraan toe dat al hetgeen verweerder daartegen bij beroepschrift heeft aangevoerd dat niet anders maakt.

5.2    Het hof overweegt daartoe nog het volgende. Ter zitting is door verweerder desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat de verzekeraar bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding terzake van buitengerechtelijke kosten op de hoogte was van de door klager en verweerder aan de zaak bestede uren en de door klager gemaakte kosten. De door de verzekeraar betaalde vergoeding van € 8000,- moet  dan ook geacht worden te zijn betaald als vergoeding van de zowel door klager als verweerder bestede tijd en de door klager gemaakte kosten. Dat deze kosten eronder vallen wordt zelfs uitdrukkelijk vermeld in het schrijven van C. expertises van 4 juni 2013. Het had in de gegeven situatie op de weg van verweerder gelegen om omgaand aan klager de door hem gemaakte kosten te vergoeden en verder met hem in overleg te treden om tot een redelijke verdeling van de overige gelden te komen. Dat de door de verzekeraar betaalde vergoeding niet onderhandelbaar was en niet voldoende was om de door verweerder gemaakte uren te vergoeden maakt dat niet anders. Evenmin doet daaraan de mening van de cliënt af ten aanzien van zijn betalingsverplichting jegens klager nu de vergoeding is betaald door de verzekeraar ter dekking van alle buitengerechtelijke kosten, dus ook die van klager.

5.3    Het hof is derhalve met de raad van oordeel dat verweerder door zijn niet welwillende opstelling jegens verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en acht de door de raad opgelegde maatregel van een enkele waarschuwing passend.

5.4    Het hof komt derhalve niet tot een andere beslissing dan de raad en zal deze dan ook bekrachtigen.

BESLISSING

Het hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch van 12 mei 2014, onder nummer L 350-2013.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.R.J. de Groot, S.A. Boele en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2014.