ECLI:NL:TAHVD:2014:338 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7208

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:338
Datum uitspraak: 17-11-2014
Datum publicatie: 05-01-2015
Zaaknummer(s): 7208
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag tegen afwijzing van de deken op verzoek tot aanwijzing van een advocaat. Geen reële proceskosten in procedure die klaagster wenst te voeren. Beklag ongegrond.

Beslissing van 17 november 2014

in de zaak 7208

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klaagster heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Bij brief van 4 juni 2014 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 15 juli 2014 heeft klaagster zich beklaagd over het feit dat de deken haar verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 16 juli 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van klaagster aan het hof d.d. 28 juli 2014;

-    de brief van klaagster aan het hof d.d. 31 juli 2014;

-    de brief van klaagster aan het hof d.d. 8 augustus 2014;

-    de brief van klaagster aan het hof d.d. 12 augustus 2014;

-    de brief van klaagster aan het hof d.d. 20 augustus 2014;

-    de brief van klaagster aan het hof d.d. 28 september 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 oktober 2014, waar klaagster en de deken zijn verschenen. Klaagster heeft een pleitnota overgelegd.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    Klaagster is in verband met een erfeniskwestie van april 2003 tot en met januari 2011 bijgestaan door mr. X.. Mr. X. heeft zich daarna als advocaat van klaagster teruggetrokken en bij de rechtbank Amsterdam een incassoprocedure (zaaknummer C/13/488907) voor zijn onbetaalde declaraties aanhangig gemaakt. Klaagster heeft in die procedure verweer gevoerd en een reconventionele eis op grond van wanprestatie ingesteld.

3.3    Bij tussenvonnis van 1 februari 2012 heeft de rechtbank de eis in reconventie afgewezen en de zaak in conventie verwezen naar de Raad van Toezicht voor begroting van de openstaande declaraties op grond van de artikelen 32 e.v. WTBZ. In afwachting van de begrotingsbeslissing heeft de rechtbank de zaak in conventie aangehouden.

3.4    Klaagster is in hoger beroep gegaan van de beslissing van de rechtbank in reconventie. Het gerechtshof heeft de beslissing van de rechtbank in reconventie bekrachtigd. Van dit arrest is geen cassatie ingesteld. Het arrest van het gerechtshof is inmiddels onherroepelijk geworden.

3.5    De Raad van Toezicht heeft op verzoek van mr. X. de openstaande declaraties begroot, waarna mr. X. bij de voorzieningenrechter op grond van artikel 33 WTBZ een exequatur van de begrotingsbeslissing heeft verzocht. Klaagster heeft daartegen verweer gevoerd, waarbij zij bewaar heeft gemaakt tegen het feit dat zij door de Raad van Toezicht niet in de gelegenheid was gesteld op een brief van mr. X. te reageren. Dit verweer is door de voorzieningenrechter gehonoreerd in die zin, dat de zaak is terugverwezen naar de Raad van Toezicht om dit verzuim recht te zetten en met inachtneming van de reactie van klaagster een nieuwe begrotingsbeslissing te nemen. Aldus is geschied.

3.6    In de exequaturprocedure heeft na afgifte van de nieuwe begrotingsbeslissing opnieuw een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft de declaraties enigszins gematigd en de begroting voor het overige voorzien van een exequatur. Klaagster heeft hiertegen verzet aangetekend bij dagvaarding tegen maart 2014 (zaaknummer C/13/533221). Door mr. X. is de zaak vervroegd op de rol geplaatst, op welke datum klaagster niet is verschenen. Mr. X. heeft ontslag van instantie gevraagd, dat op 26 februari 2014 is verleend.

3.7    Mr. X. heeft de begrotingsbeslissing en het verleende exequatur bij akte overgelegd in de voor wat betreft de conventionele vordering door de rechtbank bij vonnis van 1 februari 2012 aangehouden procedure. Aan klaagster is uitstel voor een antwoordakte verleend.

3.8    Nadat de advocaat, die klaagster bijstond in de procedures over de declaraties van mr. X., zijn werkzaamheden voor klaagster beëindigde heeft klaagster bij de deken aanwijzing van een advocaat gevraagd voor de verdere behandeling van die procedures. De deken heeft op 16 mei 2014 mr. Y. aangewezen om inhoudelijk te adviseren over de vraag of rechtsbijstand door een advocaat noodzakelijk was. Mr. Y. heeft op 3 juni 2014 aan klaagster medegedeeld geen noemenswaardige juridische mogelijkheden te zien om succesvol verder te procederen. De deken heeft vervolgens het verzoek van klaagster tot aanwijzing van een advocaat afgewezen.

4    BEOORDELING

4.1    Klaagster heeft in haar beklag onder meer aangevoerd dat de deken mr. Y. ten onrechte slechts heeft aangewezen voor een onderzoek naar de inhoud van het geschil en de mogelijke slagingskansen van eventueel te verlenen rechtsbijstand en niet om daadwerkelijk in het geschil voor klaagster te gaan optreden.

Naar het oordeel van het hof heeft de deken evenwel de bevoegdheid om, alvorens op het verzoek tot aanwijzing van een advocaat definitief te beslissen, een advocaat aan te wijzen om de te behandelen zaak inhoudelijk te beoordelen.

4.2    Klaagster heeft voorts aangevoerd dat zij niet is gebaat bij aanwijzing van een advocaat uitsluitend voor het opstellen van een antwoordakte in de incassoprocedure (zaaknummer C/13/488907), omdat zij zonder aantasting van het gegeven exequatur (zaaknummer C/13/533221) geen verweer meer heeft in die procedure. Klaagster wenst tegen het gegeven exequatur op te komen in een – nieuwe – verzetprocedure. Zij wenst in die verzetprocedure aan te voeren dat mr. X. ten onrechte betalend voor haar is opgetreden, omdat zij in aanmerking kwam voor een toevoeging. Met een voor klaagster gunstige uitspraak op het verzet zou zij dan alsnog een verweer hebben dat zij bij akte in de incassoprocedure zou kunnen inbrengen. Zij wijst erop dat mr. Y. op 30 mei 2014 heeft gesteld dat mogelijk een nieuwe verzetdagvaarding kan worden uitgebracht.

4.3    Het hof is evenwel met mr. Y. en de deken van oordeel dat er geen gronden zijn waarop klaagster met succes opnieuw verzet zou kunnen aantekenen tegen het exequatur. Anders gezegd, ook al zou het mogelijk zijn om alsnog een nieuwe verzetdagvaarding (zaaknummer C/13/533221) uit te brengen, dan nog zal het verzet niet slagen. De voorzieningenrechter beoordeelt immers in het kader van een exequaturprocedure van een begrotingsbeslissing niet de vraag of een cliënt al dan niet in aanmerking zou zijn gekomen voor een toevoeging. Klaagster heeft er dan ook geen belang bij om opnieuw verzet (zaaknummer C13/533221) aan te tekenen. Klaagster heeft overigens ter zitting van het hof bevestigd, dat zij dit verweer eerder al – kennelijk tevergeefs – in  de incassoprocedure heeft gevoerd.

4.4    Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

    BESLISSING

Het Hof van discipline:

verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 4 juni 2014 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A. Beker, M.M.H.P. Houben, A.J. Louter en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2014.