ECLI:NL:TAHVD:2014:336 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6940

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:336
Datum uitspraak: 17-11-2014
Datum publicatie: 05-01-2015
Zaaknummer(s): 6940
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Optreden tegen vroegere cliënt van kantoor. Geen sprake van onredelijk lang tijdverloop. Gegrond, waarschuwing.

Beslissing van 17 november 2014

in de zaak 6940

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 13 september 2013, onder nummer 140/12, aan partijen toegezonden op 17 september 2013, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerster het verzet en de klacht gegrond zijn verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2013:22.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 oktober 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van klaagster aan het hof van 2 december 2013;

-    de antwoordmemorie van verweerster;

-    de brief van verweerster aan het hof van 11 december 2013.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 september 2014, waar verweerster met haar kantoorgenoot is  verschenen. Klaagster heeft bericht niet te zullen verschijnen.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

Verweerster in een procedure tegen klaagster is gaan optreden, terwijl klaagster cliënte was geweest van haar dan wel haar kantoor.

De plaatsvervangend voorzitter heeft geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is omdat klaagster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitzonderingssituatie van Gedragsregel 7 lid 5 zich in dit geval niet voordeed, terwijl verweerster gemotiveerd heeft aangevoerd dat dit wel het geval was. Bovendien is niet gebleken dat verweerster over vertrouwelijke informatie beschikte en dat er sprake was van de schijn van belangenverstrengeling.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

De plaatsvervangend voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat geen vertrouwelijke informatie tegen klaagster als voormalig cliënte van verweerster, is gebruikt. De huidige cliënt van verweerster, de heer S., was nota bene interim directeur van klaagster geweest en onderhield in die hoedanigheid de  contacten met het kantoor van verweerster. Bovendien zijn in de procedure op verzoek van verweerster stukken overgelegd afkomstig van de vroegere accountant van klaagster, terwijl het contact destijds met dit accountantskantoor ook werd onderhouden door S., de huidige cliënt van verweerster.

Klaagster meent dan ook dat de hoofdrol van Gedragsregel 7 lid 4 van toepassing is en verwijst naar in de het verzetschrift genoemde uitspraak van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Nijmegen, die is overgelegd en de uitspraak van het hof van discipline d.d. 25 juni 2012, die eveneens is overgelegd. Tussen verweerster en klaagster heeft een jarenlange relatie bestaan. Er kan geen beroep worden gedaan op de uitzondering op Gedragsregel 7 lid 4, omdat niet cumulatief is voldaan aan de drie voorwaarden van Gedragsregel 7 lid 5. Bovendien voert klaagster aan dat op z’n minst sprake is van schijn van belangenverstrengeling nu er een jarenlange relatie is geweest tussen klaagster en verweerster (dan wel haar kantoor) als huisadvocaat van klaagster.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Verweerster is werkzaam als advocaat bij het kantoor S Advocaten.

4.3    S Advocaten heeft - in ieder geval vanaf 2007 tot begin 2011 - juridische werkzaamheden verricht voor klaagster en haar (toenmalige) grootaandeelhouders. Zo trad verweerster in 2007 op voor klaagster bij de verkrijging van ontslagvergunningen voor een aantal personeelsleden wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Na 2007 heeft verweerster klaagster geadviseerd in drie arbeidsrechtelijke kwesties en -samen met kantoorgenoten-  bij een overeenkomst tot samenwerking met een tweetal buitenlandse bedrijven. Haar kantoorgenoot mr. L. heeft in eind 2010 en begin 2011 de grootaandeelhouders van klaagster geadviseerd in het kader van de verkoop en overdracht van de aandelen in klaagster aan een derde.

4.4    De heer S. is in het najaar van 2007 aangetreden als interim-directeur bij klaagster om orde op zaken te stellen. In de contacten van verweerster met klaagster was de heer S. haar aanspreekpunt.

4.5     Begin 2011 is overeenstemming bereikt over de overdracht van de aandelen in klaagster aan een andere partij. Kort daarna ontstond een geschil tussen klaagster en de heer S. over het al of niet bestaan van een contractuele relatie van de heer S met klaagster.

4.6    Verweerster is vervolgens in het geschil tussen de heer S. en klaagster gaan optreden voor de heer S. en heeft op 5 augustus 2011 klaagster namens de heer S gedagvaard.

4.7    Bij brief van 13 januari 2012 heeft klaagster zich beklaagd bij de deken, stellende dat het verweerster niet vrijstond om namens de heer S. tegen haar op te treden  omdat er van een beëindiging van de relatie tussen klaagster en verweerster geen sprake is geweest, verweerster, althans haar kantoor, beschikte over vertrouwelijke informatie over klaagster  en de heer S. als interim-directeur degene was die namens klaagster de relatie met verweerster onderhield.

4.8    Verweerster heeft bij haar verweer  van 15 maart 2012 tegen de klacht onder meer de dagvaarding bijgevoegd. In die dagvaarding  wordt het standpunt van de heer S. mede gebaseerd op de contacten die hebben plaatsgevonden in het kader van de aandelenoverdracht. Volgens de heer S. zou in dat kader gesproken zijn over een gebruik blijven maken van zijn diensten door klaagster en wordt bewijs aangeboden door het laten horen van, onder meer, personen die betrokken waren bij de aandelenoverdracht, zoals een kantoorgenoot van verweerster.

5    BEOORDELING

5.1    Blijkens het appelschrift van verweerster blijft zij van oordeel dat zij niet gehandeld heeft in strijd met de gedragsregel 7 en dus ook niet onbetamelijk heeft gehandeld in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Volgens haar was er sprake van de uitzonderingssituatie als omschreven in lid 5 van artikel 7. Immers haar werkzaamheden betroffen niet dezelfde kwestie (als waarvoor zij in het verleden voor klaagster had opgetreden). Van gebruikmaking van vertrouwelijke of zaaks gebonden informatie of informatie die van belang kon zijn in de zaak tegen haar (voormalige) cliënte was ook geen sprake. Ook overigens zou niet gebleken zijn van redelijke bezwaren van klaagster.

5.2    Verweerster heeft voorts aangevoerd dat de raad in zijn beslissing onvoldoende heeft meegewogen dat klaagster eerst een klacht heeft ingediend nadat zij al (enige maanden) optrad voor de heer S. en zij toen die werkzaamheden niet zonder meer kon staken. Verweerster vermeldt daarbij dat zij ook nog de (toenmalige) deken  driemaal vruchteloos heeft benaderd om te bemiddelen.

5.3    Het hof oordeelt als volgt:

Onder verwijzing naar eerdere uitspraken van het hof over gedragsregel 7 en de aanwezigheid van de uitzondering genoemd in lid 5, heeft het hof ook hier de taak om te beoordelen of er in de omstandigheden van dit geval sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen waarbij de Gedragsregels als richtsnoer gelden.

Vast staat dat verweerster in de contacten met klaagster de heer S., interim-directeur- als aanspreek punt van klaagster kende. Juist om belangenverstrengeling als waarop de gedragsregel het oog heeft te voorkomen had het op de weg van verweerster gelegen om in een geschil tussen klaagster en de interim-directeur de nodige terughoudendheid te betrachten.

Uit de inleidende dagvaarding, die verweerster heeft overgelegd, komt naar voren dat verweerster de vordering van de heer S. mede heeft gebaseerd op informatie over de onderhandelingen over de aandelenoverdracht en op verklaringen van getuigen die betrokken waren bij die aandelenoverdracht. Informatie die naar zijn aard vertrouwelijk is en bij welke onderhandelingen een kantoorgenoot van verweerster kennelijk zo nauw betrokken is geweest dat verweerster hem aanbiedt als getuige ter zake van de vordering van de heer S. op klaagster. Aan de  voorwaarden waarop lid 5 van artikel 7 betrekking heeft en waaraan cumulatief dient te zijn voldaan om afwijking van het bepaalde in artikel 7.4 te rechtvaardigen, wordt niet voldaan.

Verweerster heeft nog aangevoerd dat de heer S. al vele jaren cliënt van haar kantoor was.  Indien juist,  dan  had zij zich in deze omstandigheden ervan moeten onthouden om in dit geschil voor een van beide partijen op te treden.

5.4    Het beroep van verweerster op het late tijdstip van indiening van de klacht, te weten vijf maanden na het uitbrengen van de dagvaarding, waardoor zij in een moeilijke positie tegenover de heer S. en de behandeling van diens zaak kwam te verkeren, treft geen doel. De termijn is niet onredelijk lang en het had op de weg van verweerster gelegen om bij het eerste contact over het geschil te melden dat zij niet “vrijstond”. Dat klaagster daarover niet direct klaagde is niet van belang voor de beoordeling van het gedrag van verweerster.

5.5    Ook het stilzwijgen van de deken op haar herhaalde verzoeken om te bemiddelen leidt niet tot een ander oordeel. Immers de deken is pas benaderd in maart 2012, terwijl zij haar bemoeiingen namens de heer S. in het (vroege) voorjaar van 2011 aanving.

5.6    Ten aanzien van haar bezwaar tegen de door de raad opgelegde maatregel overweegt het hof dat, ondanks de lange termijn die sedert de klacht is verstreken en de weinig coöperatieve proceshouding van klaagster (eerst uitstel vragen en vervolgens voor  de nieuwe zitting een dag tevoren een afbericht zenden), dat de maatregel van enkele waarschuwing toereikend en genoegzaam is.  Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.  

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-     Leeuwarden op 13 september  2013 onder nummer 140/12 gewezen.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema, T. Zuidema, G.J. Visser en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2014.