ECLI:NL:TAHVD:2014:330 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7203

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:330
Datum uitspraak: 10-11-2014
Datum publicatie: 05-01-2015
Zaaknummer(s): 7203
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag tegen weigering een advocaat aan te wijzen ongegrond. Procedures die klager wil voeren kanslools geacht.

Beslissing van 10 november 2014                    

in de zaak 7203

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement ‘s-Gravenhage

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij brief van  19 juni 2014 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

‘s-Gravenhage, verder te noemen ‘de deken’, geweigerd een advocaat aan te wijzen in een zaak waarin vertegenwoordiging dan wel bijstand van een advocaat niet verplicht is. In een klaagschrift gedateerd 4 juli 2014 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken heeft geweigerd een advocaat aan te wijzen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 14 juli 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief d.d. 19 september 2014 van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 oktober 2014, waar klager is verschenen. De deken was met bericht van verhindering afwezig.

3    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

Als gevolg van conflicten in het verleden met (onder meer) zijn verhuurder heeft klager geen vaste woon- of verblijfplaats meer. De tussen klager en zijn verhuurder gevoerde ontruimingsprocedure heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2012, LJN BV9868. Klager heeft in 2012 aan de Bredase deken gevraagd om aanwijzing van een advocaat ex artikel 13 Advocatenwet. De deken heeft dat verzoek afgewezen en dit hof heeft het beklag van klager daartegen op 17 september 2012 (zaaknummer 6401) ongegrond verklaard.

In overweging 4.3 heeft het hof onder meer overwogen dat niet de Bredase deken, maar de Haagse deken bevoegd is ten aanzien van de door klager gewenste procedures betreffende het opzeggen van het Nederlands Staatsburgerschap en dagvaarding van de Nederlandse Staat. Het hof heeft voorts overwogen: ”Ten aanzien van de geschillen met de verhuurder is inmiddels onherroepelijk beslist. De veroordeling van klager tot ontruiming uit zijn woning is daarmee definitief. De enkele omstandigheid dat klager niet tevreden is met deze uitkomst en de gang van zaken die heeft geleid tot deze uitkomst vormt geen grond voor aanwijzing van een advocaat. De door klager verlangde hulp bij het krijgen van nieuwe woonruimte is geen zaak voor een advocaat, maar voor bijvoorbeeld het maatschappelijk werk.”

Op 27 mei 2014 heeft klager een verzoek ingediend bij de deken tot aanwijzing van een advocaat, omdat hij het Nederlands Staatsburgerschap wil opzeggen, de Nederlandse Staat wil dagvaarden wegens schending van het EVRM en herziening wil vragen van het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2012 in zijn huurzaak. De deken heeft het verzoek afgewezen, deels omdat de bijstand van een advocaat niet is voorgeschreven (eerste en tweede onderdeel), deels omdat niet is gebleken dat de door klager gewenste procedure een redelijke kans op succes heeft.

4    BEOORDELING

4.1    Ter zitting van het hof op 10 oktober 2014 heeft klager aangevoerd dat hij dakloos is en geen uitkering ontvangt, omdat hij niet op een vast woon- of verblijfplaats is ingeschreven. Voorts stelt hij dat al zijn spullen zijn afgenomen en dat hij niet meer mag bestaan. Klager heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij zich niet op een postadres via een maatschappelijke instelling wil laten registreren, maar uitsluitend wil terugkeren naar zijn voormalige woning. Hij wenst daartoe herziening van de uitspraak van de Hoge Raad en voorts wil hij de Nederlandse Staat aanspreken, die hij voor zijn huidige situatie (mede) verantwoordelijk acht.

4.2    Het hof verwijst ter zake van de door klager gewenste herzieningsprocedure naar hetgeen het hof daaromtrent in 2012 heeft overwogen. In het huurgeschil met de verhuurder is onherroepelijk beslist en de door klager gewenste herzieningsprocedure heeft geen redelijke kans van slagen. Voor het verkrijgen van (nieuwe) woonruimte en/of een postadres dient klager zich te wenden tot (bijvoorbeeld) het maatschappelijk werk. Ook een procedure tegen de Nederlandse Staat is in dat kader niet de geëigende weg.

4.3    Voor wat betreft de door klager gewenste procedure(s) tegen de Nederlandse Staat heeft klager aangevoerd, dat hij zich op grond van de eerdere uitspraak van het hof tot de Haagse deken heeft gewend, maar dat deze hem de gevraagde rechtsbijstand onthoudt. Anders dan klager wellicht meent, heeft het hof in zijn eerdere uitspraak niet bepaald dat de Haagse deken gehouden was om klager een advocaat voor de door hem gewenste procedure(s) tegen de Nederlandse Staat aan te wijzen, maar uitsluitend dat klager zijn verzoek tot aanwijzing van een advocaat tot die deken diende te richten, die op basis van  een eigen inhoudelijke beoordeling tot een toe- of afwijzing van dit verzoek komt. Het hof is van oordeel dat het voeren van procedures tegen de Nederlandse Staat (ongeacht of daarvoor de bijstand van een advocaat noodzakelijk zou zijn) niet kan leiden tot het door klager gewenste resultaat, namelijk terugkeer naar zijn oude woning, dan wel het terug krijgen van zijn spullen dan wel het ingeschreven worden in de Basisregistratie Personen van een gemeente in Nederland.

4.4    Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ‘s-Gravenhage van 19 juni 2014 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.R. Sturhoofd, J.S.W. Holtrop en I.E.M. Sutorius, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2014.