ECLI:NL:TAHVD:2014:33 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6805

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:33
Datum uitspraak: 10-02-2014
Datum publicatie: 10-02-2014
Zaaknummer(s): 6805
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verwijt een kansloze procedure te hebben gevoerd en klager daar niet voor te hebben gewaarschuwd, afspraken niet te zijn nagekomen en ondanks toezeggingen geen urenspecificatie te hebben verstrekt. Onvoorwaardelijke schorsing van 4 weken.

Beslissing van 10 februari 2014

in de zaak 6805

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 6 mei 2013, onder nummer R.4066/12.200, aan partijen toegezonden op 8 mei 2013, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder onderdeel a., in de zin als omschreven in overweging 5.5 van die uitspraak, gegrond is verklaard, onderdelen d. en e. gegrond zijn verklaard, de maatregel van berisping is opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2013:23.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 mei 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 december 2013, waar partijen zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, waarbij klager verweerder meer in het bijzonder verwijt:

a. dat hij bij klager ten onrechte de indruk heeft gewekt dat klager een goede kans maakte om het testament van zijn vader aan te vechten;

b. 

c. 

d. dat hij verschillende afspraken met klager niet is nagekomen, zoals het opstellen van een brief aan de notaris om ervoor te zorgen dat de inboedel van klagers vader niet zou worden verkocht en het opvragen van het medisch dossier van klagers vader;

e. dat verweerder heeft nagelaten, ondanks herhaalde verzoeken, een urenspecificatie aan klager toe te zenden.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan, althans voor zover voor de behandeling in hoger beroep nog van belang.

4.2 Verweerder heeft klager in de periode mei 2011 tot en met december 2011 bijgestaan in een geschil over het testament van de vader van klager, die op 10 mei 2011 was overleden.

4.3 Bij brief van 23 mei 2011 heeft verweerder de betrokken notaris geïnformeerd dat hij voor klager zou optreden.

4.4 Bij brief van 23 juni 2011 schrijft de notaris aan verweerder onder meer:

“Bijgaand doe ik u wederom toekomen een kopie van mijn brief gedateerd 16 juni 2011, gericht aan klager. Tot op heden heb ik geen reactie van u of Klager ontvangen.

(..)

Thans is nog steeds niet bekend of Klager de nalatenschap zuiver aanvaardt, beneficiair aanvaardt of eventueel verwerpt.

Graag uw reactie “

4.5 Bij brief van 14 oktober 2011 schrijft de notaris aan verweerder onder meer:

“Ik vind het overigens zeer vreemd niets meer van u te hebben vernomen sinds uw aanvraag, gedateerd 23 mei 2011, om een kopie van het originele testament van Z..”

4.6 Bij brief van 9 december 2011 schrijft de notaris aan verweerder onder meer:

“Inzake bovenvermelde nalatenschap vertegenwoordigt u de heer klager, waarvan blijkt uit uw brief van 23 mei 2011 (..) U wilde spoedig van mij vernemen, waarop ik op 24 mei 2011 alsmede op 25 mei 2011 een fax aan u heb verzonden.

Vervolgens heb ik zowel u als uw cliënt via correspondentie en e-mail op de hoogte gehouden van de afwikkeling van de nalatenschap.

Tot op vandaag heb ik van u reactie noch ontvangstbevestiging ontvangen.

Mijns inziens dient u hiermee niet het belang van uw cliënt.

Het moet mij van het hart dat ik dit onbehoorlijk vind.”

4.7 Bij brief van 10 oktober 2011 heeft klager aan verweerder concrete vragen voorgelegd over de door verweerder uit te voeren werkzaamheden. Bij brief van 10 november 2011 heeft verweerder aan klager een uiteenzetting gegeven over het ongeldig laten verklaren van het testament van klagers vader.

4.8 Op 23 november 2011 is aan klager een afschrift betekend van een beschikking ex artikel 4:192 lid 2 BW van 7 november 2011 van de Rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, waarbij is bepaald dat klager binnen 30 dagen na betekening  een keuze over de aanvaarding dan wel verwerping van de nalatenschap van zijn vader kenbaar diende te maken. Verweerder heeft naar aanleiding van voormelde betekening op 21 december 2011 bij de rechtbank een verweerschrift ingediend.

4.9 Klager heeft verweerder meermalen verzocht om een specificatie van de verrichte werkzaamheden te verstrekken.

5 BEOORDELING

5.1 Klager verzoekt in zijn antwoordmemorie het hof om te bepalen dat verweerder zijn factuur ter begroting indient bij de deken. Aan dit verzoek kan het hof niet voldoen omdat de Advocatenwet daarvoor geen mogelijkheid biedt.

5.2 Het hof zal vervolgens de beide klachtonderdelen a. en d. gezamenlijk behandelen. In de kern komen deze erop neer dat verweerder de belangen van klager - ondanks het betaalde voorschot - heeft verwaarloosd in plaats van deze naar behoren te behartigen.

5.3 Het hof acht deze klachten gegrond. Verweerder heeft immers onvoldoende duidelijkheid geschapen over de werkzaamheden die hij zou uitvoeren voor het betaalde voorschot en is de afspraken die hij met klager heeft gemaakt niet nagekomen. De hierboven geciteerde brieven van de notaris lijken te bevestigen dat verweerder - behoudens het opvragen van het testament - geen relevante werkzaamheden heeft verricht. De grieven van verweerder tegen de uitspraak van de raad komen er op neer dat alleen al uit de urenspecificatie volgt dat hij veel tijd aan de zaak heeft besteed. Deze grieven stuiten er echter op af dat nergens uit blijkt dat het grootste deel van die tijd daadwerkelijk aan de zaak is besteed en dat, voor zover er blijkt van werkzaamheden, deze slechts in zeer beperkte mate doelmatig kunnen worden geacht. Zo blijkt niet dat verweerder klager op afdoende wijze heeft geadviseerd over zijn juridische mogelijkheden, terwijl daar alle aanleiding toe was nu diens kansen om het testament aan te vechten op het eerste gezicht weinig kansrijk leken. Met de raad is het hof van oordeel dat de brief van 10 november 2011 voorbij gaat aan de essentie van de zaak.

5.4 Voorts heeft verweerder niet tijdig gereageerd op verzoeken van de notaris om duidelijkheid te verschaffen over de opstelling van klager. De procedure op de voet van artikel 4:192 lid 2 BW  is noodzakelijk geworden omdat verweerder de notaris niet bekend heeft gemaakt met de (door klager te maken) keuze omtrent de door de notaris in de brief van 23 juni 2011 genoemde alternatieven. Tegen de beschikking heeft verweerder een verweerschrift ingediend, evenwel zonder dat de wet die mogelijkheid opent. Dat klager er op stond dat verweerder die actie zou uitvoeren, zoals verweerder aanvoert, acht het hof weinig aannemelijk. Klager betwist dit en bovendien had het dan juist op de weg van verweerder gelegen om klager er schriftelijk op te wijzen dat die actie naar alle waarschijnlijkheid tot niets zou leiden.

5.5 Het laatste klachtonderdeel e., het nalaten een urenspecificatie te verschaffen ondanks verzoeken daartoe van klager, acht het hof eveneens gegrond. Weliswaar is er kort voor de behandeling bij de raad alsnog een specificatie overgelegd maar dat kan de gegrondheid van de klacht niet opheffen. Ten overvloede merkt het hof op dat deze urenspecificatie in het licht van wat hiervoor is overwogen niet leidt tot meer begrip voor de positie van verweerder. Volgens die specificatie zou klager immers nog eens een bedrag van circa € 8.000,- moeten bijbetalen, onder meer voor kennelijk tijdrovende werkzaamheden samenhangend met het hiervoor reeds genoemde verweerschrift.

5.6 Bij het opleggen van een maatregel betrekt het hof zowel het optreden van verweerder in deze zaak alsook het gegeven dat in de zaken met de nummers 6914, 6915, 6934, 6835, en 6910 waarin het hof vandaag uitspraak doet, andersoortige maar ook vergelijkbare klachten gegrond zijn geacht. Het hof constateert dat verweerder herhaaldelijk misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat rechtzoekenden juist in hem hebben gesteld. Om die reden is het hof met eenparigheid van stemmen van oordeel dat niet kan worden volstaan met een berisping, maar dat een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken op zijn plaats is.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 6 mei 2013 met nummer R.4066/12.200 voor zover verweerder de maatregel van berisping is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken en bepaalt dat de aan verweerder opgelegde schorsing ingaat op 1 maart 2014 of, indien verweerder op die datum uit andere hoofde in de uitoefening van de praktijk is geschorst of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan die schorsing of de datum waarop hij wederom op het tableau wordt gesteld;

- bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, G.J. Visser, E. Schutte, en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2014.