ECLI:NL:TAHVD:2014:320 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7116

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:320
Datum uitspraak: 07-11-2014
Datum publicatie: 04-01-2015
Zaaknummer(s): 7116
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder stond klager bij, die eerst door jurist rechtbijstandverzekeraar wed bijgestaan. Overdracht onder de maat. Verantwoordelijkheid overnemende advocaat. Gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van 7 november 2014

in de zaak 7116

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 10 maart 2014, onder nummer ZWB 200 2013, aan partijen toegezonden op 11 maart 2014, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder onderdeel 1 gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond is verklaard en ter zake het gegrond verklaarde deel aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd en onderdelen 2 en 3 ongegrond zijn verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRSHE:2014:49.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van klager aan het hof van 31 mei 2014;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 september 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    klager onvoldoende heeft bijgestaan in een procedure, onder meer doordat hij zo laat ter zitting kwam dat er geen voorbespreking meer kon plaatsvinden;

2.    klager heeft geadviseerd in te stemmen met een schikking met gesloten beurzen;

3.    (…).

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan.

4.2    Klager had een geschil met een touringcarbedrijf. Klager heeft zich in eerste instantie tot X. Rechtsbijstand gewend. De zaak viel niet onder de dekking van de polis en daarom is klager doorverwezen naar X. Bedrijfsjuristen B.V. die de zaak in behandeling heeft genomen. Voor een procedure bij de rechtbank was advocaatbijstand nodig. In dat verband is verweerder door X. Bedrijfsjuristen B.V. ingeschakeld.

4.3    De samenwerking tussen X. bedrijfsjuristen en verweerder bestond hieruit, dat X. Bedrijfsjuristen de processtukken in concept opstelde. Verweerder stelde de processtukken vervolgens definitief vast en diende deze in bij de rechtbank. Verweerder heeft namens klager conservatoir beslag gelegd en een bodemprocedure aanhangig gemaakt. Verweerder heeft klager vervolgens in de bodemprocedure bijgestaan.

4.4    Een kennismakingsgesprek tussen klager en verweerder heeft niet plaatsgevonden. Wel hebben klager en verweerder elkaar meerdere malen telefonisch gesproken. Klager en verweerder hadden afgesproken om voorafgaand aan de comparitie van partijen de zaak te bespreken. Verweerder was echter pas tien minuten voor de zitting aanwezig zodat een voorbespreking nauwelijks kon plaatsvinden.

4.5    Naar aanleiding van het voorlopig oordeel van de rechter heeft verweerder klager geadviseerd om de zaak te schikken met gesloten beurzen. Klager heeft dit advies opgevolgd.

5    BEOORDELING

5.1    Met betrekking tot klachtonderdeel 1 heeft de raad geoordeeld dat klager onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat verweerder tijdens de zitting kansen heeft laten liggen. Wel staat volgens de raad vast dat verweerder eerst tien minuten voor aanvang van de zitting op de rechtbank aanwezig was hoewel verweerder met klager had afgesproken om de zaak voorafgaand aan de zitting voor te bespreken. Mede gelet op het feit dat partijen elkaar nog nooit eerder in persoon, maar alleen telefonisch hadden gesproken, was het voor klager van groot belang om de zitting in een persoonlijk gesprek met verweerder voor te bespreken. Verweerder had ervoor moet zorgen dat hij, te meer nu sprake was van een hoge eis in reconventie, voldoende tijdig op de rechtbank was. Dat dit niet gebeurde, lag in zijn risicosfeer en onder de gegeven omstandigheden kan volgens de raad verweerder tuchtrechtelijk worden verweten dat geen inhoudelijke bespreking met klager heeft plaatsgevonden. Het eerste klachtonderdeel is in zoverre door de raad gegrond bevonden.

5.2    Klager heeft - zakelijk weergeven – als grief aangevoerd dat verweerder onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd waardoor klager geen gelegenheid heeft gehad de rode draad in de zaak met verweerder te bespreken. Klager heeft bewijsstukken aangeleverd maar verweerder heeft de zaak niet goed doorgenomen en hij heeft klager ook niet benaderd met de vraag of hij de zaak wel goed verwoord heeft.

Het hof begrijpt hieruit dat klager meent dat klachtonderdeel 1, inhoudende dat verweerder hem onvoldoende in de procedure heeft bijgestaan, geheel gegrond zou moeten worden geacht.

5.3    Het hof stelt voorop dat verweerder volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. Het samenwerkingsverband met X. Bedrijfsjuristen waarbij X. Bedrijfsjuristen (intake)gesprekken met de cliënt voert en ten behoeve van verweerder concept processtukken opstelt die verweerder vervolgens (definitief) vaststelt, heeft het risico in zich dat die verantwoordelijkheid niet volledig kan worden waargemaakt. Dat risico wordt nog groter wanneer verweerder zelfs geen (kennismakings)gesprek met zijn cliënt voert en het eerste persoonlijke contact pas voorafgaand aan de comparitie plaatsvindt.

Ter zitting heeft verweerder weliswaar aangegeven dat hij zijn werkwijze inmiddels heeft aangepast en nu wel met cliënten (kennismakings)gesprekken inbouwt, maar dat laat onverlet dat een dergelijke zorg jegens klager heeft ontbroken.

Verweerder heeft het op een overleg voorafgaand aan de comparitie laten aankomen, welk overleg door toedoen van verweerder - hij kwam te laat – niet of nauwelijks plaatsvond. Hierbij betrekt het hof dat de wederpartij de namens klager ingestelde vordering niet alleen heeft bestreden maar ook een aanmerkelijke tegenvordering heeft ingesteld. Bovendien zouden ter comparitie de onderliggende stukken aanleiding kunnen geven tot onduidelijkheid over de feiten waardoor vooroverleg juist op zijn plaats was. Verweerder had klager daarbij kunnen voorbereiden op zijn proces- en bewijsrisico’s en, daarmee samenhangend, de te voeren strategie in het kader van mogelijke schikkingsonderhandelingen kunnen voorbespreken.

Op grond hiervan is het hof van oordeel dat verweerder, anders dan de raad heeft overwogen, klager onvoldoende heeft bijgestaan en het klachtonderdeel 1 dus (volledig) gegrond is.

5.4    Met betrekking tot klachtonderdeel 2 heeft de raad de klacht ongegrond verklaard omdat klager onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot de conclusie leiden dat de kwaliteit van het door verweerder gegeven advies ondermaats was.

5.5    Ten aanzien van de hiertegen aangevoerde grief stelt het hof vast dat zowel in de appelmemorie als ter zitting bij het hof klager heeft bevestigd dat de rechter ter comparitie bij wijze van voorlopig oordeel partijen de suggestie heeft gedaan de zaak met gesloten beurzen af te doen. Verweerder heeft aangegeven klager geadviseerd te hebben deze suggestie te volgen omdat hij bewijsproblemen voorzag en vreesde dat de reconventionele vordering zou worden toegewezen en klager in de proceskosten zou worden veroordeeld.

5.6     Het hof heeft niet voldoende aanwijzingen gekregen om te kunnen oordelen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in lijn met het kennelijk niet mis te verstane oordeel van de comparitierechter aan klager te adviseren om met een schikking met gesloten beurzen in te stemmen. Het hof zal het oordeel van de raad op dit onderdeel bekrachtigen.

5.7     Datzelfde geldt voor de op te leggen maatregel. Ook bij het volledig gegrond achten van klachtonderdeel 1 acht het hof een enkele waarschuwing passend en geboden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van 10 maart 2014 van  de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch onder nummer ZWB 200-2013 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen  en voor zover daarin klachtonderdeel 1 gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond is verklaard;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

-    verklaart klachtonderdeel 1 alsnog in zijn geheel gegrond;

-    bekrachtigt de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof

onderworpen, voor het overige.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. T. Zuidema, G.J.L.F. Schakenraad, C.A.M.J. Raymakers en J.S.W. Holtrop, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2014.