ECLI:NL:TAHVD:2014:318 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7078

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:318
Datum uitspraak: 07-11-2014
Datum publicatie: 04-01-2015
Zaaknummer(s): 7078
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerster liet zich overschrijven naar ander arrondissement en vulde op formulier van de RvT van het nieuwe arrondissement in dat geen klachten in onderzoek waren terwijl zaak bij de Raad van Discipline was behandeld en voor uitspraak stond. Tevens de klacht de RvT te hebben misleid door stagiaire voor haar te laten werken, van wie een andere advocaat formeel het patronaat voerde. Berisping.

Belissing van 7 november 2014

in de zaak 7078

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 verweerster

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Gelderland

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 27 januari 2014, onder nummer 13-237, aan partijen toegezonden op 27 januari 2014, waarbij een bezwaar van de deken tegen verweerster voor de onderdelen a), b) en c) gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN ECLI:NL:TADRARL:2014:75..

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 februari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 september 2014. Verweerster, bijgestaan door mr. X., en de deken zijn verschenen.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij in het vragenformulier ter verkrijging van een verklaring ex artikel 2 lid 2 Advocatenwet in strijd met de waarheid heeft verklaard dat er geen tuchtrechtelijke klacht tegen haar liep;

b)    zij heeft bewerkstelligd dat mr. B feitelijk in dienst was en werkzaam was op haar kantoor in Bussum en later in Arnhem, terwijl zij stond ingeschreven in het arrondissement Midden-Nederland en terwijl zij bij de Orde te boek stond en op tableau stond ingeschreven als stagiaire van mr. Z. te Bussum. Doordat verweerster nooit goedkeuring voor een patronaat heeft gevraagd en zij daarvoor nog niet was gekwalificeerd heeft zij de Raad van Toezicht misleid.

c)    […..]

d)    […..]

Tegen de gegrondverklaring van onderdeel c) heeft verweerster geen hoger beroep ingesteld.

De deken heeft bezwaar d) tijdens de behandeling in eerste aanleg laten vallen.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerster was na haar advocaat-stage in Bussum (arrondissement Midden-Nederland)  als advocaat ingeschreven.  In verband met verhuizing van haar kantoor per 1 maart 2013 naar het arrondissement Gelderland heeft zij op 18 maart 2013 een formulier ter verkrijging van de verklaring ex artikel 2 lid 2 Advocatenwet ingevuld. Uit dit formulier moet blijken, of de aanvrager – onder meer - al dan niet tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.2    De vraag in het formulier “Zijn er op dit moment een of meer tuchtrechtelijke klachten tegen u in onderzoek?” heeft verweerster met “nee” beantwoord. De slotvraag “Zijn er feiten en/of omstandigheden die een inschrijving op het tableau in de weg zouden kunnen staan?” heeft zij eveneens met “ nee” beantwoord.

4.3    De deken Midden-Nederland heeft op 22 maart 2013 de aangevraagde verklaring afgegeven, welke verweerster op 25 maart 2013 aan de Raad van Toezicht Gelderland heeft gezonden.

4.4    Na een behandeling ter zitting van 27 februari 2013 van een tegen klaagster ingediende klacht in aanwezigheid van verweerster, heeft de raad van discipline te Amsterdam bij beslissing van 24 april 2013 aan klaagster de maatregel van waarschuwing opgelegd.

4.5    Voor de verhuizing naar het arrondissement Gelderland had verweerster een arbeidsverhouding met en maakte zij gebruik van de diensten van een advocaat-stagiaire (mr. B.) die onder het patronaat viel van een andere advocaat in Bussum. Verzoeken van verweerster om goedkeuring van een buitenpatronaat voor mr. B.  en verkorting van de termijn om zelf patroon te worden zijn door de Raad van Toezicht Gelderland afgewezen. Mr. B. stond vanaf 5 augustus 2013 als geschorst aangemeld omdat zij niet meer werkzaam was onder leiding van een patroon. Mr. B. was hoe dan ook geen advocaat-stagiaire van verweerster geworden.

4.6    Het Arnhemse kantoor van verweerster, … Advocaten bv, had (met verweerster en) mr. B. op 30 mei 2013 een overeenkomst kantoor-stichting derdengelden gesloten, ter uitvoering waarvan mr. B. – ingaande 16 mei 2013 (uittreksel Kamer van Koophandel) – naast verweerster als bestuurslid van de Stichting Derdengelden is benoemd.

5    BEOORDELING

5.1    Het hoger beroep richt zich tegen de gegrond verklaring van de onderdelen a) en b).

Voor onderdeel a) voert verweerster als grief aan dat zij niet in strijd met de waarheid heeft verklaard dat tegen haar geen tuchtrechtelijk klacht in onderzoek was. Zij meent dat zij ervan mocht gaan dat na het sluiten van de behandeling ter zitting van de raad van discipline geen klachten tegen haar “in onderzoek” waren.

5.2    Dit betoog wordt verworpen. Verweerster heeft de vraag, met name het daarin gebezigde begrip onderzoek, te beperkt opgevat. Zij wist  dat het aanvraagformulier verband hield met haar voorgenomen kantoorverplaatsing naar een ander arrondissement. Zij wist althans behoorde te weten dat met dit formulier beoogd wordt voor de deken en de raad van toezicht informatie over de betrokken advocaat te verzamelen over verschillende onderwerpen, zoals een tuchtrechtelijk verleden van de aanvrager, welke informatie in dat andere arrondissement vermoedelijk niet bekend was maar mogelijk wel relevant is voor de beslissing tot de inschrijving op het tableau. In verband hiermee en mede tegen de achtergrond van de slotvraag waar zij expliciet werd uitgenodigd om ook relevante feiten te vermelden waarnaar wellicht niet expliciet is gevraagd, had zij zich dienen te realiseren dat tot het begrip onderzoek ook moest worden gerekend dat deel van (lopende) tuchtprocedures waarin de tuchtrechter na behandeling van de zaak nog geen (eind)uitspraak had gedaan. Het argument van verweerster, dat het formulier niet bedoeld is, en haar niet ook de ruimte gaf, voor opmerkingen en/of toevoegingen, wordt dus verworpen. Overigens, de ruimte op het formulier om aanvullende opmerkingen te maken was er wél.

5.3    Als grief tegen algehele gegrond verklaring van het bezwaar onder b) voert verweerster aan dat het oordeel dat zij met haar handelwijze de Raad van Toezicht heeft misleid, onjuist is. Het hof constateert dat het appel van verweerster op dit punt dus slechts tegen een deel van onderdeel b van het bezwaar is gericht. Naar het oordeel van het hof is het onderdeel dat verweerster de Raad van Toezicht heeft misleid slechts een conclusie uit de voorafgaande tekst van bezwaar b (dat zij heeft bewerkstelligd dat mr B……daarvoor nog niet was gekwalificeerd), waartegen verweerster geen grief heeft gericht. De (feitelijke) vaststelling dat de raad van toezicht door de handelwijze van verweerster is misleid is een juiste gevolgtrekking uit het voorafgaande. De beperkte grief van verweerster faalt mitsdien.

5.4    De raad heeft op goede gronden de maatregel van berisping opgelegd zodat het hof die in stand zal laten.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 januari 2014, onder nummer 13-237, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. T. Zuidema, G.J.L.F. Schakenraad, C.A.M.J. Raymakers en J.S.W. Holtrop, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2014.