ECLI:NL:TAHVD:2014:31 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6835

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:31
Datum uitspraak: 10-02-2014
Datum publicatie: 10-02-2014
Zaaknummer(s): 6835
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verwijt onvoldoende te reageren op verzoeken van de deken. twee weken voorwaardelijke schorsing

Beslissing van 10 februari 2014

in de zaak 6835

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

bij de Hoge Raad der Nederlanden

deken

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage  (verder: de raad) van 3 juni 2013, onder nummer R.4033/12.167, aan partijen toegezonden op 5 juni 2013, waarbij een bezwaar van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 2 weken is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2013:34.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 juni 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

 2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van de deken:

- de e-mail van mr. B. van 8 december 2013 met bijlagen.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 december 2013, waar verweerder met mr. B. en de deken zijn verschenen. Mr. B. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt de deken verweerder dat hij weigert hem informatie te verstrekken in de door de deken aangeduide kwesties; voorts dat verweerder niet reageert op aan hem door de stafjuristen van de deken gezonden brieven. Verweerder handelt volgens de deken oncollegiaal en in strijd met de voor hem geldende gedragsregels en verordeningen, in het bijzonder gedragsregel 37.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Bij brief van 5 maart 2012 is namens de deken aan verweerder een afschrift gezonden van een brief van een (voormalige) cliënt van verweerder, X,  van 29 februari 2012. In deze brief worden 12 klachten geformuleerd over verweerder en zijn kantoor. Aan verweerder werd verzocht binnen drie weken te reageren. Verweerder heeft na herhaalde verzoeken van en namens de deken eerst bij e-mail van 14 mei 2012 inhoudelijk gereageerd. Bij brief van 5 juni 2012 is namens de deken verzocht  binnen drie weken te antwoorden op de bijgesloten repliek van de klager. Dit verzoek is herhaald op 28 juni 2012 en, ondanks een toezegging van verweerder bij e-mail van 10 juli 2012 om binnen vier weken te reageren, heeft de deken op 9 augustus 2012 moeten constateren dat een reactie van verweerder uitbleef. 

4.2 Bij brief van 14 juni 2012 heeft de deken, naar aanleiding van een verzoek van een andere voormalige cliënt van verweerder, Y,  verweerder om inlichtingen verzocht onder verwijzing naar gedragsregel 11 en artikel 2 van de Verordening op de vakbekwaamheid. Op 10 juli 2012 heeft verweerder aan de deken te kennen gegeven niet te hoeven reageren omdat er in casu geen sprake van een tuchtzaak zou zijn, hierbij stellende: “Ik heb van het begin van mijn advocatencarriere met gietijzeren ruggengraat gekeken in de gapende loopgaten van het dubbelloopse geweer van het tuchtrecht. Ik laat me niet intimideren door dekens die het tuchtrecht en hun ambt gebruiken om politiek te bedrijven of statements te maken.” Ondanks een (herhaald) rappel heeft de deken op 9 augustus 2012 moeten constateren dat verweerder ook in deze zaak niet inhoudelijk reageerde. Verweerder is toen een laatste termijn van één week gegeven, hetgeen evenmin tot een inhoudelijke reactie heeft geleid.

4.3 Naar aanleiding van een verzoek aan de deken om te bemiddelen bij de overdracht van een dossier betreffende nog een andere (voormalige) cliënt van verweerder, Z, aan een opvolgend raadsman is namens de deken getracht op 7 augustus 2012 per telefoon, e-mail, fax en brief verweerder te bewegen om mede te werken aan de overdracht. Ondanks nadien verzonden verzoeken per fax en per brief op 9, 13 en 16 augustus 2012 en 4 september 2012 heeft verweerder eerst op 7 september 2012 het dossier overgedragen zonder een verklaring te geven voor het niet reageren op eerdere verzoeken.

4.4 Bij brief van 13 september 2012 heeft de deken ter zake van de hiervoor omschreven drie zaken zijn bezwaar bij de raad ingediend.

5 BEOORDELING

5.1 In het appelschrift heeft verweerder aangevoerd dat de bezwaren van de deken ongegrond zijn want de deken heeft niet kenbaar gemaakt dat er sprake was van een tuchtrechtelijk onderzoek, noch gemeld om welke bezwaren het ging. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat er sprake is van een hetze met geen ander doel dan hem uit de balie te werken. Mr. B. heeft – ook, zie hierna - in deze zaak ter zitting betoogd dat er sprake is van machtsmisbruik door de dekens (waaronder de Haagse deken)  waarbij ”aan de lopende band klachten worden gegenereerd“ om verweerder uit de balie te werken.

5.2 Het hof stelt evenals in de zaken 6834 en 6915 waarin heden tevens uitspraak is bepaald, vast dat de feiten zoals onder 4 weergegeven niet door verweerder zijn betwist. Het hof is ook in deze zaak van oordeel dat de daar omschreven gedragingen in strijd zijn met het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet. In de zaak bij het hof aanhangig onder nummer 6834 heeft het hof uiteengezet dat de wettelijke taak van een deken is toezicht uit te oefenen op het beroepsmatig functioneren van de leden van de balie. Dat brengt noodzakelijkerwijs met zich dat leden van de beroepsgroep gehouden zijn hem te informeren indien hij, naar aanleiding van klachten van derden, vragen stelt. Het hof is van oordeel dat in alle drie zaken  het voor verweerder uit de aan hem toegezonden correspondentie volstrekt helder moet zijn geweest dat het ging om klachten over zijn handelen. De klachtbrieven van de twee voormalige cliënten zijn niet voor enige andere uitleg vatbaar en uit de e-mails, faxen en brieven van en namens de deken over de overdracht van een dossier was dit ook duidelijk. Door in deze zaken niet adequaat te reageren op verzoeken van en namens de deken frustreert verweerder de deken in de uitoefening van zijn wettelijke taak en brengt hij daarmee het vertrouwen, dat een samenleving moet hebben in een behoorlijke beroepsuitoefening en goed toezicht daarop, ernstig in gevaar. Dat er sprake is van machtsmisbruik of een hetze gericht op verweerder om hem uit de balie te werken is op geen enkele wijze onderbouwd en het hof passeert dit verweer.

5.3 Het hof  heeft in de zaken 6914 en 6834 in welke zaken soortgelijke gedragingen aan de orde zijn  geweest en waarin  heden ook uitspraak wordt gedaan de maatregel van berisping opgelegd.

5.4 Het hof ziet  bij de beoordeling in deze zaak een  zekere volharding in  gedrag dat strijdig is met hetgeen van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht en is dan ook met de raad van oordeel dat niet (meer) kan worden volstaan met de maatregel van berisping. Het hof is evenals de raad van oordeel dat een voorwaardelijke schoring voor de duur van twee weken op zijn plaats is.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage  van 3 juni 2013 met nummer R.433/12-167.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, G.J. Visser, E. Schutte, en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2014.