ECLI:NL:TAHVD:2014:309 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7121

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:309
Datum uitspraak: 31-10-2014
Datum publicatie: 04-01-2015
Zaaknummer(s): 7121
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht niet-ontvankelijk. Klacht betrof intrekken van een procedure hetgeen niet door klager maar een kantoorgenoot was gedaan. Niet-ontvankelijk vanwege te groot tijdsverloop.

Beslissing van 31 oktober 2014

in de zaak 7121

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Gravenhage (verder: de raad) van 10 maart 2014, onder nummer R.4327/13.234, aan partijen toegezonden op 12 maart 2014, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van 25 september 2013 gegrond is verklaard, de klacht van klager gegrond is verklaard en verweerder de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN ECLI:NL:TADRSGR:2014:11.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 augustus 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. Deze laatste heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij zonder zijn toestemming in 2009 klagers zaak bij de Centrale Raad van Beroep heeft ingetrokken.

3.3    In het verzet heeft klager zijn bezwaar tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager heeft aangevoerd dat hij de door verweerder overgelegde brieven van 17 december 2009 en 15 januari 2010 nooit ontvangen heeft en dat ze hem evenmin toen ten kantore van verweerder ter hand zijn gesteld. Klager heeft van de intrekking eerste kennis genomen na ontvangst van de brief van 14 december 2011 van verweerder.

4    FEITEN

    Het volgende is komen vast te staan:

4.1     Verweerder heeft een groot aantal zaken van klager behartigd, veelal tegen de gemeente Den Haag, verband houdende met de uitkering die de gemeente aan klager verstrekte c.q. beëindigde in verband met de woonsituatie van klager. De werkzaamheden in de zaken van klager zijn deels verricht door een kantoorgenote van klager.

4.2    Op 21 november 2009 (pag. 134) heeft de kantoorgenote van verweerder namens klager hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van 28 oktober 2009 van de Rechtbank ’s-Gravenhage. Het hoger beroep werd ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).

4.3    Bij brief van 24 december 2009 heeft deze kantoorgenote het hoger beroep bij de CRvB ingetrokken. (pag. 412)

4.4    Verweerder heeft de intrekking van het hoger beroep aan klager bevestigd bij brief van 15 januari 2010.

5    BEOORDELING

5.1    De plaatsvervangend voorzitter van de raad heeft bij beslissing van 25 september 2013 met nummer R.4327/13.234 de klacht van klager als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De voorzitter heeft daartoe overwogen dat in het tuchtrecht voor advocaten geen algemene termijnen gelden voor de uitoefening van het klachtrecht en dat, bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, er twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijke belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. De voorzitter heeft overwogen dat het door klager aan verweten handelen bijna drie jaar voor het indienen van de klacht heeft plaatsgevonden en dat klager geen omstandigheid heeft aangevoerd die dit tijdsverloop rechtvaardigt, althans geen omstandigheid die zwaarder zou moeten wegen dan toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Om die reden heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

5.2    De raad heeft het verzet van klager gegrond geacht, de klacht gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. De raad heeft daartoe overwogen dat het tijdsverloop tussen de kennisneming van de intrekking van het beroep en de indiening van de klacht niet zodanig lang is dat klager zijn rechten zich over het handelen van verweerder te beklagen heeft verloren. Uitgangspunt daarbij is voor de raad geweest dat er niet van mag worden uitgegaan dat klager eerder dan in februari 2012 van de intrekking van het hoger beroep heeft kennis genomen.

5.3    In hoger beroep stelt verweerder dat de raad ten onrechte de klacht ter zitting van 13 januari 2014 verder in behandeling heeft genomen zonder eerst alleen over het verzet van klager te oordelen. Verweerder was bij de zitting van de raad niet verschenen omdat hij door de niet-ontvankelijk verklaring van de klacht door de plaatsvervangend voorzitter van de raad ervan was uitgegaan dat de klacht was afgewezen. Hij heeft daarom geen belang meer gesteld in de behandeling van het verzet. Wat daarvan zij, het hoger beroep dient er tevens toe om fouten en omissies van eerste aanleg te herstellen, zodat verweerder geen belang heeft bij inhoudelijke behandeling van zijn eerste grief.

5.4    Voorts stelt verweerder dat de raad de klacht ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder stelt dat de raad in zijn beslissing van onjuiste feiten is uitgegaan. Onder meer wijst verweerder op het feit dat de klacht ten onrechte tegen hem is ingediend. Zijn kantoorgenote mr. F heeft het hoger beroep in behandeling genomen en zij heeft ook het hoger beroep ingetrokken. Verweerder heeft in deze zaak slechts een gesprek met klager gevoerd over de intrekking omdat enerzijds het hoger beroep kansloos werd geacht en anderzijds omdat klager niet in staat was om de griffierechten te voldoen.

5.5    In deze zaak is van belang dat klager tegen de kantoorgenote van verweerder, mr. F, exact dezelfde klacht heeft ingediend als de onderhavige klacht. In deze zaak heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad op 18 september 2013 de klacht van klager niet-ontvankelijk verklaard vanwege het tijdsverloop tussen de verweten gedraging en het indienen van de klacht. Klager heeft ook in die zaak bij de raad verzet ingesteld. Dat verzet is door de raad op dezelfde dag behandeld als het verzet in de onderhavige zaak. Het enige verschil is dat de verweerster in die zaak wel bij de raad is verschenen en verweerder in de onderhavige zaak niet. De raad heeft, anders dan in de zaak tegen verweerder, bij beslissing van 10 maart 2014 onder nummer R.4292/13/199, derhalve op dezelfde dag als de beslissing in de onderhavige zaak, het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ongegrond verklaard. Daartoe heeft de raad overwogen dat het verzet niet heeft geleid tot andere conclusies ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter. Waarom de raad in twee zaken betrekking hebbend op twee identieke klachten en identieke feiten niet twee identieke beslissingen heeft genomen, vermag het hof niet in te zien en acht het hof in strijd met de rechtsgelijkheid. Dat de raad in de onderhavige zaak bovendien niet in zijn beoordeling heeft betrokken dat niet klager maar mr. F het hoger beroep bij de CRvB heeft ingetrokken, is voor het hof niet duidelijk.

5.6    Alles overziende is het hof van oordeel dat de beslissing van de raad niet in stand kan blijven. Enerzijds omdat niet verweerder, maar zijn kantoorgenote het hoger beroep waarover de klacht handelt heeft ingetrokken, anderzijds omdat het hof het aannemelijk acht op grond van de in deze zaak overgelegde stukken dat het intrekken van het hoger beroep door mr. F voorafgaand aan de intrekking door verweerder met klager is besproken en het derhalve aannemelijk acht dat klager veel eerder dan hij stelt op de hoogte is geweest van de intrekking. Klager heeft te lang gewacht met het indienen van zijn klacht. Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen en klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van 10 maart 2014 met nummer R. 4327/13.234 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage;

en, opnieuw rechtdoende:

-    verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, J.S.A.M. Schokkenbroek en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2014.