ECLI:NL:TAHVD:2014:293 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7108

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:293
Datum uitspraak: 08-09-2014
Datum publicatie: 03-11-2014
Zaaknummer(s): 7108
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten niet-ontvankelijk, omdat zij eerst na vijf jaar zijn ingediend. Nieuwe klachten kunnen niet voor het eerst bij het hof worden ingediend.

Beslissing van 8 september 2014

in de zaak 7108

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 10 maart 2014, onder nummer 13-287NH, aan partijen toegezonden op 10 maart 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:TADRAMS:2014:81.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 juli 2014, waar klager en verweerster zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    de mediation onjuist heeft behandeld doordat zij nooit aan klager heeft voorgehouden dat de toepasselijke huwelijksvoorwaarden ook in een alternatieve verrekening methode voorzagen;

b)    zij niet heeft gecontroleerd of de e-mail van partijen aan verweerster van 12 februari 2008 wel de instemming van beide partijen had; en

c)    zij het gewijzigde concept van de echtscheidingsconvenant niet met partijen heeft doorgenomen alvorens zij hen dat convenant ter ondertekening voorlegde.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Verweerster heeft in januari en februari 2008 op grond van een VFAS bemiddelingsovereenkomst als advocaat-scheidingsbemiddelaar opgetreden in de echtscheiding van klager en zijn ex-echtgenote.

4.3    Op 15 januari 2008 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen verweerster, klager en diens ex-echtgenote. Van dat gesprek is een verslag opgemaakt. Op 30 januari 2008 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden, waarna verweerster een verslag van dat gesprek en een concept echtscheidingsconvenant aan klager en zijn ex-echtgenote heeft toegezonden. Bij e-mail van 12 februari 2008 van de ex-echtgenote van klager (met kopie aan klager) hebben partijen commentaar op het concept geleverd. De e-mail is afgesloten met "hoogachtend, [klager], en doorgestuurd voor en met akkoord door [ex-echtgenote]".

4.4     Het echtscheidingsconvenant is op 13 februari 2008 door partijen ondertekend.

4.5     Klager heeft tegen verweerster een klacht- en beroepsprocedure gevoerd bij de raad van tucht en de raad van beroep van de Stichting Tuchtrechtspraak Scheidingsbemiddeling, welke procedures met de beslissing 1 oktober 2013 van de raad van beroep zijn afgerond. De klachten van klager zijn in die procedures ongegrond bevonden behoudens zijn klacht dat verweerster niet de vermogens van partijen heeft gecontroleerd en dus ook niet heeft kunnen vaststellen of de voormalige echtgenote van klager al dan niet in staat was om de door haar gewenste woning te kopen en klager daarover te informeren.

5    BEOORDELING

5.1    In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren.

5.2    Klager heeft na ruim vijf jaar zijn klacht tegen verweerster bij de deken  ingediend. In tegenstelling tot de raad komt het hof tot het oordeel dat klager in het onderhavige geval te lang heeft gewacht met het indienen van zijn klacht. De overweging van de raad dat verweerster niet in haar verdediging is geschaad is op zich niet onjuist, maar het hof oordeelt dat de afwezigheid van een afdoende reden om dermate lang te wachten met zich brengt dat de rechtszekerheid zwaarder weegt dan het belang van klager om na een periode van ruim 5 jaar een klacht in te dienen.

5.3    Dit leidt ertoe dat de beslissing van de raad dient te worden vernietigd en klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de klachten a tot en met c.

5.4    In zijn appelmemorie voert klager een tweetal nieuwe klachten aan, door hem aangeduid als klachten d en e. Deze klachten kan het hof niet beoordelen, omdat klachten op grond van artikel 46c van de Advocatenwet, bij de deken moeten worden ingediend. Het beroep van klager is, voor zover hij deze nieuwe klachten aanvoert, dan ook niet-ontvankelijk.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 10 maart 2014, gewezen onder nummer 13-287NH;

en, opnieuw rechtdoende:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klachten a tot en met c;

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen voornoemde beslissing voor zover hij zijn klacht heeft uitgebreid.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema, A.B.A.P.M. Ficq, A.D.R.M. Boumans en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2014.