ECLI:NL:TAHVD:2014:292 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7183

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:292
Datum uitspraak: 08-09-2014
Datum publicatie: 03-11-2014
Zaaknummer(s): 7183
Onderwerp:
  • EVRM, subonderwerp: Art 6
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hoger beroep ontvankelijk wegens beroep op schending fundamentele rechtsbeginselen. Niet gebleken van een dergelijke schending. Hoger beroep verworpen.

Beslissing van 8 september 2014

in de zaak 7183

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager,

tegen:

verweerder.

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 30 december 2013, onder nummer 13 128, aan partijen gezonden op 30 december 2013, waarbij het verzet van klager tegen een beslissing van de voorzitter van die raad van 26 juni 2013 ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Klager heeft bij e-mailbericht van mr. X. van 21 januari 2014 tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van een e-mailberichten van mr. X. aan het hof van 4 januari 2014, 6 januari 2014, 8 januari 2014, 10 januari 2014, 16 mei 2014, 21 mei 2014 en 18 juni 2014 en van het e-mailbericht van klager aan het hof van 30 juni 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 juli 2014, waar namens klager Y. en mr. X. te R. zijn verschenen. Mr. X. heeft daarbij een pleitnota en enige producties (een e mail van klager aan de deken van 14 maart 2013 en een brief van klager aan de raad van 28 maart 2013) aan het hof overgelegd.

3    DE KLACHT

De klacht is door de voorzitter van de raad en door de raad als volgt omschreven:

De deken heeft een bindend adviseur aangewezen. Die adviseur wordt niet door A. betaald omdat A. nieuwe voorwaarden stelt. Dat gebeurt ten onrechte want die extra voorwaarden maken deel uit van het geschil en beïnvloeden de uitkomst daarvan. Bovendien zijn deze voorwaarden niet bekend aan de deken en ook niet aan de landelijke orde van advocaten en zij komen niet overeen met de alge¬mene verzekeringsvoorwaarden van A.. Volgens klager heeft A. er belang bij dat de procedure wordt gefrustreerd. Verweerder weigert ten onrechte invulling te geven aan zijn benoeming door de deken. Hij heeft klager ten onrechte laten weten dat hij geen werkzaamheden zal verrichten voordat hij zekerheid heeft over de beta¬ling van zijn werkzaamheden. Volgens klager laat verweerder "zijn hoofd hangen naar de betalende partij die voorwaarden stelt" en is verweerder niet meer onpartij¬dig.

4    DE FEITEN

    De volgende feiten staan vast.

4.1    Klager heeft een geschil met zijn elektriciteitsleverancier E..

4.2    Klager heeft een rechtsbijstandsverzekering afgesloten bij A.. Met A. heeft klager een geschil over de wijze waarop zijn zaak tegen E. is behandeld en of het hem vrijstaat ten laste van A. zelf een advocaat van eigen keuze in te schakelen.

4.3    Volgens de polisvoorwaarden van de onderhavige verzekering dient in gevallen van niet te overbruggen meningsverschillen tussen A. en de verzekerde door A. een bindend adviseur te worden ingeschakeld. In de praktijk wordt hiertoe de deken van de orde van advocaten gevraagd een onafhandelijke advocaat als bindend adviseur aan te wijzen.

4.4    A. heeft zich ter zake van het geschil met klager tot de deken in het voormalige arrondissement Ro. gewend met het verzoek een bindend adviseur aan te wijzen. De deken heeft verweerder als bindend adviseur aangewezen.

4.5    Vervolgens heeft A. verweerder bericht dat tussen klager en A. nog onenigheid bestond over de inhoud en de reikwijdte van de geschillenregeling, dat klager zijn standpunt hieromtrent niet kenbaar wil maken, dat het daarom niet mogelijk is om de beide standpunten weer te geven en dat om die reden ook nog geen op¬dracht aan verweerder kon worden gegeven om op te treden als bindend adviseur. A. heeft daarbij duidelijk gemaakt dat eventuele werkzaamheden van verweer¬der zonder uitdrukkelijke opdracht van A. niet voor rekening van A. komen.

4.6    Verweerder heeft klager geadviseerd om op dit punt medewerking aan A. te verle-nen en duidelijk te maken wat zijn standpunt is. Klager heeft dat geweigerd.

4.7    Op 19 februari en 14 maart 2013 heeft klager zich tot de deken in het arrondissement Limburg gewend met een klacht over verweerder. De deken heeft de klacht doorgeleid naar de raad van discipline in het ressort 's Hertogenbosch. Omdat verweerder plaatsvervangend lid van die raad is, heeft de griffier van die raad het hof van discipline verzocht een andere raad aan te wijzen. Het hof heeft hiertoe de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden aangewezen. Het dossier is op 29 mei 2013 door de griffier van die raad ontvangen.

4.8    De voorzitter van de laatstgenoemde raad heeft bij beslissing van 26 juni 2013 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

5    DE BEOORDELING

5.1    De voorzitter van de raad van discipline kan kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde klachten, alsmede klachten die naar zijn oordeel van onvoldoende gewicht zijn, op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet binnen dertig dagen nadat zij ter kennis van de raad zijn gebracht, bij met redenen omklede beslissing schriftelijk afwijzen.

5.2    Deze termijn van dertig dagen is in deze zaak begonnen op de dag waarop de raad in het ressort Arnhem-Leeuwarden de klacht ter behandeling heeft ontvangen. Vast staat dat de griffie van die raad de klacht daarvoor op 29 mei 2013 heeft ontvangen. De beslissing van de voorzitter van die raad van 26 juni 2013 is derhalve binnen de in artikel 46g lid 1 Advocatenwet bedoelde termijn gegeven.

    De stelling van klager dat de beslissing van de voorzitter buiten die termijn is gegeven, is derhalve ongegrond.

5.3    Na verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter, heeft de raad bij beslissing van 30 december 2013 het verzet ongegrond verklaard.

5.4    Tegen de beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een in artikel 46g lid 1 Advo¬catenwet bedoelde beslissing van de voorzitter ongegrond is verklaard, staat op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet geen rechtsmiddel open.

    Indien echter zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak door de raad, kan dit rechtsmiddelenverbod worden doorbroken.

5.5    Klager heeft in zijn e-mailbericht waarbij hoger beroep is ingesteld, aangevoerd:

-    dat de voorzitter van de raad uitspraak heeft gedaan zonder voorafgaand onderzoek door de deken;

-    dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden doordat verweerder niet om diens standpunt is gevraagd;

-    dat er niet een onderzoek in twee instanties heeft plaatsgevonden.

    Nu klager zich - zo leest het hof zijn stellingen - op schending van de onder 5.4 bedoelde fundamentele rechtsbeginselen heeft beroepen, kan hij worden ontvangen in zijn hoger beroep. Het hof zal beoordelen of van een dergelijke schending sprake is.

5.6    Het feit dat de deken de klacht niet heeft onderzocht, brengt niet mede dat een zoda-nig fundamentele rechtsregel is geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling. Artikel 46e lid 2 Advocatenwet opent de mogelijkheid dat de deken de klacht onmiddellijk doorzendt naar de raad. Het oordeel van een voorzitter van een raad dat een klacht kennelijk ongegrond is kan doorgaans zonder nader onderzoek van de deken worden gegeven.

5.7    Het door klager gestelde feit dat verweerder niet is gehoord kan niet medebrengen dat jegens klager het recht op hoor en wederhoor is geschonden. Klager heeft immers de gelegenheid gehad zijn standpunten kenbaar te maken. Het beroep op een dergelijke schending door klager moet derhalve worden verworpen.

5.8    Volgens vaste jurisprudentie van (ook) het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarborgt artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet een algemeen recht op behandeling van een zaak in tweede feitelijke instantie. Ook het beroep van klager op dit artikel 6 is derhalve ongegrond.

5.9    Voor zover namens klager ter zitting van 14 juli 2014 is aangevoerd dat de klacht niet behoorlijk is omschreven, overweegt het hof dat tegen de omschrijving van de klacht geen grief kan worden gelezen in het voornoemde e-mailbericht van 21 januari 2014 en dat de desbetreffende stelling moet worden beschouwd als een nieuwe, ter zitting aangevoerde grief. Het aanvoeren van nieuwe grieven na verloop van de beroepstermijn is volgens vaste jurisprudentie van het hof niet toegelaten (behoudens ondubbelzinnige instemming van verweerder, waarvan hier geen sprake is). Het hof zal die stelling daarom buiten beschouwing laten.

5.10    Nu in artikel 46h lid 4 Advocatenwet is bepaald dat tegen de bestreden beslissing van de raad geen rechtsmiddel openstaat en evenmin kan worden vastgesteld dat zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak door de raad noch andere gronden voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van artikel 46h lid 4 Advocatenwet zijn gesteld of gebleken, moet het hoger beroep van klager worden verworpen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verwerpt het hoger beroep.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. H. van Loo, A.A.H. Zegers, T.E. van der Spoel en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2014.