ECLI:NL:TAHVD:2014:288 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7134

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:288
Datum uitspraak: 15-09-2014
Datum publicatie: 03-11-2014
Zaaknummer(s): 7134
Onderwerp:
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Incidenteel appel na afloop van beroepstermijn niet mogelijk. Nieuwe klachten kunnen niet in hoger beroep worden ingediend. Rechtsbijstand in echtscheidingsprocedure voor zover in appel aan de orde niet onder de maat.

Beslissing van 15 september 2014

in de zaak 7134

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch (verder: de raad) van 31 maart 2014, onder nummer OB 320 2013, aan partijen toegezonden op 1 april 2014, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster onderdeel 9 gegrond is verklaard, de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd en de overige onderdelen ongegrond zijn verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL: TADRSHE:2014:64.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 29 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster;

-    de e-mail van klager aan het hof van 3 juli 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 juli 2014, waar klager en verweerster, vergezeld van mr. X., zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1)    verweerster de comparitie van partijen slecht heeft voorbereid en de rechtbank onvolledig heeft geïnformeerd;

2)    verweerster aan de opvolgend advocaat een incompleet dossier heeft overgedragen, maar wel kosten voor de overdracht in rekening heeft gebracht;

3)    de opvolgend advocaat, om de hiaten die verweerster had laten vallen te herstellen, alsnog 60 producties bij de rechtbank moest indienen en 227,8 uur tijd moest besteden;

4)    verweerster verzuimd heeft van de wederpartij inzage te vragen in haar inkomensgegevens;

5)    […..]

6)    […..]

7)    verweerster niet de opheffing van het door de wederpartij gelegde conservatoir beslag heeft bewerkstelligd;

8)    […..]

9)    […..]

10)    verweerster de opdracht van klager aan hem heeft teruggegeven omdat er een vertrouwensbreuk zou zijn, maar feitelijk omdat zij geen tegenspraak duldt;

11)    […..].

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

Verweerster heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure tussen september 2010 en augustus 2012. Op 26 september 2011 heeft bij de rechtbank Oost-Brabant een uitvoerige mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij verweerster klager heeft bijgestaan. In augustus 2012 heeft verweerster haar werkzaamheden voor klager beëindigd. Bij brief van 13 september 2012 heeft de opvolgend advocaat gevraagd om overdracht van het dossier, dat verweerster op 18 september 2012 heeft toegezonden.

5    BEOORDELING

5.1    In zijn appelschrift heeft klager de klachtonderdelen 5, 6, 8 en 11 ingetrokken.

5.2    Verweerster heeft in haar verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 juni 2014, incidenteel appel ingesteld tegen de gegrondbevinding door de raad van klachtonderdeel 9.  Aangezien de Advocatenwet het incidenteel beroep, ingesteld na afloop van de beroepstermijn, echter niet kent, en het beroep van verweerster buiten die termijn is ingesteld, is zij daarin niet ontvankelijk.

5.3    Voor zover klager in zijn pleitnota bij het hof nieuwe klachten naar voren heeft gebracht laat het hof die buiten beschouwing aangezien klachten tegen een advocaat alleen op de in art. 46c Advocatenwet bepaalde wijze kunnen worden ingediend, en dus niet pas in hoger beroep.

5.4    De grieven van klager zijn, zakelijk weergegeven, gericht tegen het ongegrond verklaren van de klachtonderdelen 1 t/m 4, 7 en 10. Klager heeft bij zijn beroepschrift 16 bijlagen overgelegd, waaronder thans ook het (zeer uitvoerige) proces-verbaal van de zitting van 26 september 2011.

5.5    Met betrekking tot klachtonderdeel 1 stelt het hof voorop dat in een echtscheidingsprocedure waarbij – zoals in het geval van klager – zeer veel aspecten betrokken zijn, het niet ongebruikelijk is dat de zaak zich in de loop der tijd, naarmate de standpunten over en weer duidelijk worden, ontwikkelt en dat gaandeweg blijkt welke stukken er (nog meer) moeten worden overgelegd. Uit het proces-verbaal van de zitting van 26 september 2011 blijkt niet van tekortkomingen van verweerster, zoals door klager gesteld. Het hof neemt ook in aanmerking de in het verweerschrift in hoger beroep van verweerster overgelegde brief van 28 september 2011 aan klager. Daarin schrijft zij naar aanleiding van de mondelinge behandeling dat klager wel heeft gemerkt dat de rechtbank kritisch was over het feit dat niet alle gegevens beschikbaar waren, dat de rechtbank de zaak pragmatisch aanpakt, dat de bewijslast met betrekking tot de vermogensverdeling en de alimentatie bij klager ligt, en dat zij klager daarvoor vóór de mondelinge behandeling meerdere malen heeft gewaarschuwd.  Klager heeft daarop in zijn mail aan verweerster van 30 september 2011 geantwoord dat verweerster volgens hem alle informatie heeft verstrekt die de rechtbank wenste. Al met al is het hof niet gebleken dat verweerster de zitting slecht had voorbereid of de rechtbank onvolledig heeft geïnformeerd. Het klachtonderdeel is terecht door de raad ongegrond verklaard.

5.6    Met betrekking tot klachtonderdeel 7 overweegt het hof in aanvulling op hetgeen de raad daaromtrent heeft overwogen, dat partijen er weliswaar over van mening verschillen of mondeling is besproken dat (toch) geen opheffing van het maritale beslag zou worden gevraagd, maar dat niet is gebleken dat klager op deze kwestie op enig moment bij verweerster is teruggekomen. Evenmin is gebleken dat de opvolgend advocaat alsnog opheffing van dat beslag heeft gevraagd. Ook dit klachtonderdeel is terecht ongegrond verklaard.

5.7    Met betrekking tot de klachtonderdelen 2, 3, 4 en 10 overweegt het hof nog dat niet anders is gebleken dan dat de opvolgend advocaat nog om de F-formulieren – louter administratieve stukken in het verkeer tussen rechtbank en advocaten  – heeft gevraagd.  Al eerder had verweerster zonder verdere discussie of klacht het dossier aan de opvolgend advocaat gestuurd. Verweerster heeft de bewuste F-formulieren nagestuurd zoals verzocht. Van enig nadeel voor klager is niet gebleken. Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.8    De grieven van klager worden mitsdien verworpen en de beslissing van de raad zal, voor zover aan het hof voorgelegd, worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart verweerster niet ontvankelijk in het door haar ingestelde incidenteel beroep;

-    bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 31 maart 2014, onder nummer OB 320 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. H. van Loo, A.A.H. Zegers, T.E. van der Spoel en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2014