ECLI:NL:TAHVD:2014:287 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7115

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:287
Datum uitspraak: 15-09-2014
Datum publicatie: 03-11-2014
Zaaknummer(s): 7115
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van kantoorgenoot
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Perikelen over afwikkeling maatschap en concurrentiebeding. Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van (voormalig) maat. Het innemen van een ander standpunt dan maatschap schaadt niet vertrouwen in de advocatuur. Het is aan de deken ter beoordeling of de deken vals is voorgelicht. Klachten niet-ontvankelijk c.q. ongegrond.

Beslissing van 15 september 2014

in de zaak 7115

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 10 maart 2014, onder nummer L174-2013, aan partijen toegezonden op 11 maart 2014, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder onderdeel 2 niet-ontvankelijk is verklaard en onderdelen 1 en 3 ongegrond zijn verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als  ECLI:TADRSHE:2014:59.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van verweerder van 4 juni 2014 met zes producties..

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 juli 2014, waar mrs. X. en Y. namens klaagster, en verweerder zijn verschenen. Mr. X. heeft namens klaagster gepleit aan de hand van een pleitnota. Ter zitting zijn met instemming van partijen alsnog de pleitnota’s van klaagster en verweerder bij de raad overgelegd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, immers:

1.    verweerder heeft in een civiele procedure de rechter vals voorgelicht;

2.    verweerder heeft de deken vals voorgelicht;

3.    verweerder heeft het relatiebeding zoals geldend op grond van het maatschapscontract geschonden;

3.2    Ter toelichting heeft klaagster onder meer aangevoerd:

Ad 1: verweerder betoogt in de civiele procedure in strijd met de waarheid dat hij niet voor M – een relatie van klaagsters kantoor - is opgetreden.

Ad 2: verweerder zet de deken op het verkeerde been, door passages uit de briefwisseling inzake het relatiebeding slechts gedeeltelijk te citeren.

Ad 3: verweerder heeft na zijn vertrek voor een aantal relaties van klaagster werkzaamheden verricht en daarmee het relatiebeding 16 maal geschonden.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder is op 1 oktober 2005 als advocaat/medewerker in dienst getreden bij klaagster en op 1 januari 2007 tot de maatschap toegetreden. De andere maten hebben hem per 1 mei 2009 de maatschap opgezegd. De maatschapsovereenkomst bevatte een concurrentiebeding, op grond waarvan het – zakelijk weergegeven – verweerder verboden was om na beëindiging van de maatschap gedurende vijf jaren arbeid in de ruimste zin te verrichten voor relaties van de maatschap, op straffe van een boete van € 25.000,-- per overtreding. Tussen klaagster en verweerder is discussie ontstaan over de vraag of verweerder dit beding heeft overtreden. Ook bestaat tussen hen verschil van mening over de financiële afwikkeling van de maatschap. Tussen klaagster en verweerder is, inmiddels in hoger beroep van een vonnis van 1 februari 2012, hierover een procedure aanhangig bij het gerechtshof Den Haag. Op 11 november 2014 zullen daarin pleidooien plaatsvinden.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft in de thans bestreden beslissing overwogen dat klaagster in klachtonderdeel 2 niet ontvankelijk is aangezien klaagster zich daarbij baseert op gedragsregel 37, die geschreven is in het algemeen belang en ten aanzien waarvan de deken in dit geval heeft geschreven die mogelijkheid nog open te houden.

Met betrekking tot de klachtonderdelen 1 en 3 overwoog de raad dat het van de aanhangige civiele procedure afhangt of de proceshouding van verweerder kan leiden tot het oordeel dat hij in strijd heeft gehandeld met art. 46 Advocatenwet. De raad overwoog dat het niet aan de tuchtrechter is om vooruit te lopen op de uitspraak van het gerechtshof. De klachtonderdelen 1 en 3 zijn door de raad ongegrond verklaard.

5.2.    Klaagster heeft in haar beroepschrift zes grieven aangevoerd. Zij klaagt erover dat de raad de drie klachtonderdelen niet afzonderlijk heeft beoordeeld, zij bestrijdt dat zij zich heeft gebaseerd op gedragsregel 37, en zij maakt – kort weergegeven - bezwaar dat de raad niet heeft vastgesteld dat verweerder het relatiebeding heeft geschonden, nu verweerder dat ter zitting niet heeft betwist. Verweerder heeft dus ook de rechtbank vals voorgelicht, aldus klaagster.

5.3.    Het hof overweegt als volgt.

Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht op hem van toepassing, maar in een dergelijk geval toetst de tuchtrechter slechts aan de beperkte maatstaf of de advocaat zich in die andere hoedanigheid zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Als dat het geval is zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

In dit geval klaagt klaagster niet over het optreden van verweerder als advocaat, maar over zijn optreden als (voormalig) maat bij de afwikkeling van de maatschap waarvan zij beiden deel hebben uitgemaakt en als procespartij in een procedure die daarover wordt gevoerd. Dat verweerder in en buiten rechte over de afwikkeling van de maatschap die tussen hem en klaagster heeft bestaan als wederpartij van klaagster een standpunt inneemt dat volgens klaagster onjuist is, kan niet beschouwd worden als een handelen waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Zoals iedere wederpartij/procespartij heeft ook verweerder het recht zijn eigen visie op het geschil naar voren te brengen.  Dat verweerder één processtuk in die procedure (per ongeluk, naar hij stelt) zelf als advocaat heeft ingediend en ondertekend  geeft geen aanleiding tot toepassing van een andere maatstaf nu niet gesteld of gebleken is dat hij zich specifiek in dat processtuk heeft schuldig gemaakt aan “valse voorlichting” – hetgeen iets anders is dan het ventileren van een ander standpunt dan dat van klaagster - van de rechter.

De klachtonderdelen 1 en 3 zijn terecht – zij het op andere gronden – ongegrond verklaard.

5.4.    Of verweerder de deken vals heeft voorgelicht, is aan de deken ter beoordeling en niet aan klaagster als bij de klachtzaak betrokken advocaat. De Advocatenwet heeft het klachtrecht niet gegeven aan een ieder, maar alleen aan degene die daar een eigen belang bij heeft. Dat heeft klaagster niet bij de klacht dat de deken vals is voorgelicht. De raad heeft haar daarin terecht niet ontvankelijk verklaard.

5.5.    De grieven van klaagster falen mitsdien. Nu geen van de klachtonderdelen gegrond wordt verklaard heeft verweerder geen belang bij zijn, eerst ter zitting in hoger beroep opgeworpen, verweer dat klaagster niet ontvankelijk is wegens de nieuwe samenstelling van de maatschap.   Aan beoordeling daarvan komt het hof dus niet toe.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 10 maart 2014, onder nummer L174-2013.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. H. van Loo, A.A.H. Zegers, T.E. van der Spoel en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2014.