ECLI:NL:TAHVD:2014:253 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7111

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:253
Datum uitspraak: 25-08-2014
Datum publicatie: 01-11-2014
Zaaknummer(s): 7111
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klager kan niet in appel komen van gegrond verklaarde klacht. Aanvullend verwijt van klager bij deken is geen zelfstandige klacht, maar toelichting op de eerder ingediende klacht. Nu deze reeds gegrond is verklaard kan de aanvulling daar niets meer aan toe of af doen.

Beslissing van 25 augustus 2014

in de zaak 7111

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Gravenhage (verder: de raad) van 10 maart 2014, onder nummer R.4290/13.197, aan partijen toegezonden op 12 maart 2014, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen a en b gegrond zijn verklaard, de klacht voor het  overige ongegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als  ECLI:NL:TADRSGR:2014:10.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op   8 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 juni 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat deze:

a.    de cassatiezaak, die hij op zich had genomen, niet bij de Hoge Raad heeft ingediend;

b.    zich voor klager geruime tijd onbereikbaar heeft gehouden.

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Kort weergegeven komen de feiten erop neer, dat verweerder voor klager een cassatiedagvaarding heeft doen betekenen, maar de cassatiedagvaarding niet bij de Hoge Raad heeft aangebracht.

5    BEOORDELING

5.1    Klager heeft in zijn appelschrift aangevoerd dat het hem bevreemdt dat beroep tegen de opgelegde maatregel is uitgesloten. Artikel 56 van de Advocatenwet bepaalt evenwel dat voor de klager slechts hoger beroep openstaat indien en voor zover de klacht ongegrond is verklaard. Dit brengt met zich mee dat hoger beroep van een gegrond verklaarde klacht ook voor wat betreft de opgelegde maatregel niet mogelijk is.

5.2    Klager heeft voorts aangevoerd dat de raad zijn klacht over een gebrek aan integriteit bij verweerder ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat klager bij de deken zijn klacht heeft geformuleerd conform de vaststelling door de raad, zoals hiervoor onder 3.2 verwoord. Klager heeft later in de correspondentie met de deken aangevoerd dat verweerder in strijd met de waarheid in zijn reactie heeft gesteld dat het niet aanbrengen van de zaak met klager was besproken, hetgeen voor klager wees op een gebrek aan integriteit bij verweerder. Hiermee heeft klager zijn klacht aangevuld. De raad heeft dit laatste verwijt van klager niet als separaat klachtonderdeel geformuleerd, maar wel als separaat klachtonderdeel behandeld en wel bij de behandeling van klachtonderdeel b.

5.3    Het hof is, anders dan de raad, van oordeel dat het verwijt van klager over de integriteit van verweerder (dat wil zeggen zijn niet-integer handelen of nalaten als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet) niet als zelfstandige klacht kan worden aangemerkt, maar dient te worden gezien als toelichting of aanvulling op klachtonderdeel a, immers ziet op het niet indienen van de cassatiedagvaarding en in het bijzonder op de (non)communicatie daarover. Nu klachtonderdeel a door de raad reeds volledig gegrond is verklaard kan de aanvulling van klager daar niets meer aan toe of af doen.

5.4    Voor zover het verwijt van klager door de raad als zelfstandig klachtonderdeel is behandeld en ongegrond is bevonden, dient de uitspraak van de raad te worden vernietigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 10 maart 2014 in de zaak R.4290/13.197 voor zover de klacht “voor het overige ongegrond” is verklaard;

-    bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.B.A.P.M. Ficq,  H.J. de Groot en J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2014.