ECLI:NL:TAHVD:2014:251 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7085

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:251
Datum uitspraak: 29-08-2014
Datum publicatie: 01-11-2014
Zaaknummer(s): 7085
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Echtscheidingsbeschikking niet ingeschreven. Beroepsfout terstond aan klager gemeld. Klacht eerst na bijna 4 jaar ingediend, omdat klager eerst toen de omvang van de schade overzag. Voor het indienen klacht behoeft omvang schade niet duidelijk te zijn. Te laat, niet-ontvankelijk.

Beslissing van 29 augustus 2014

in de zaak 7085

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Gravenhage (verder: de raad) van 3 februari 2014, onder nummer R.402/13.109, aan partijen toegezonden op 5 februari 2014, waarbij een klacht van klager tegen verweerster gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2014:21.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 maart 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 juni 2014, waar klager en verweerster zijn verschenen. Klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde, verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

3    KLACHT

3.1    Klager verwijt verweerster dat zij een beroepsfout heeft gemaakt ten gevolge waarvan klager schade heeft geleden.

Aanvankelijk wenste klager de gestelde schade in de tuchtprocedure op verweerster te verhalen. Ter zitting van het hof d.d. 30 juni 2014 heeft de gemachtigde van klager verklaard de schade te zullen verhalen in een civiele procedure.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Verweerster heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

4.3    Bij beschikking d.d. 7 juli 2008 is door de rechtbank ’s-Gravenhage (onder meer) de echtscheiding uitgesproken.

4.4    Tegen de beslissing tot echtscheiding zijn partijen niet in beroep gegaan.

4.5    Klager heeft geen akte van berusting getekend.

4.6    Bij brief d.d. 26 oktober 2008 heeft mr. D, de raadsman van de ex-vrouw van klager, voornoemde (inmiddels onherroepelijk  geworden) beschikking gestuurd naar de Gemeente Den Haag, afdeling Burgerzaken, met het verzoek deze in de daartoe bestemde registers in te schrijven.

4.7    Verweerster heeft geen zelfstandig verzoek tot inschrijving gedaan.

4.8    Bij faxbericht d.d. 1 mei 2009 heeft verweerster navraag gedaan bij de gemeente Den Haag of de beschikking daadwerkelijk was ingeschreven. Dat was niet het geval.

4.9    Bij brief d.d. 4 mei 2009 heeft verweerster klager bericht:  “Zoals wij reeds telefonisch bespraken is de echtscheidingsbeschikking nimmer ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De echtscheiding is daardoor niet definitief geworden. (…)”

4.10    Per email d.d. 6 februari 2013 heeft klager bij de deken een klacht tegen verweerster ingediend.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft overwogen dat het klager vrij stond te wachten met het indienen van de klacht tot de omvang van zijn schade duidelijk was. Doordat verweerster geadviseerd heeft een nieuwe procedure aanhangig te maken in plaats van de fout schriftelijk aan klager te bevestigen en hem naar een andere advocaat te verwijzen voor advies, kan verweerster ervoor verantwoordelijk worden gehouden dat klager zo lang gewacht heeft met indiening van de klacht. Door klager niet te verwijzen naar een andere advocaat voor advies heeft verweerster niet als een zorgvuldig advocaat gehandeld. Verweerster heeft niet schriftelijk vastgelegd dat partijen de kwestie onderling hadden opgelost en dit is door klager betwist. De raad achtte op deze gronden de klacht gegrond.

5.2    Verweerster heeft vijf grieven aangevoerd, die zakelijk weergegeven inhouden dat klager ten onrechte ontvankelijk is verklaard in zijn klacht aangezien klager al op 4 mei 2009 met de beroepsfout bekend was en de (hoogte van de) schade geen voorwaarde is voor indiening van een klacht. De raad verwijt haar ten onrechte dat zij klager niet naar een andere advocaat heeft verwezen voor advies. Uit de correspondentie met klager blijkt wel degelijk dat de kwestie in onderling overleg en met instemming van klager is opgelost, aldus verweerster.

5.3    Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:163 lid 1 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een echtscheiding tot stand komt door de inschrijving van de betreffende beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Ingevolge artikel 1:163 lid 3 Burgerlijke Wetboek verliest de beschikking haar kracht indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Uitgaande van de wettelijke beroepstermijn van 3 maanden, had de litigieuze beschikking d.d. 7 juli 2008 uiterlijk op 8 april 2009 ingeschreven dienen te zijn. Dit is niet gebeurd.

5.4    Verweerster erkent dat zij zelf tijdig had dienen te verifiëren of de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven. Verweerster heeft haar beroepsfout - anders dan de raad heeft overwogen – terstond na ontdekking op 4 mei 2009 zowel telefonisch als schriftelijk aan klager gemeld.

5.5    In het tuchtrecht voor advocaten geldt thans nog geen algemene termijn voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, daarin ontvankelijk is, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijk termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter nog moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

5.6    In het algemeen geldt - volgens de jurisprudentie van het hof - dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager kennis heeft gekregen van de door hem klachtwaardig geachte handelwijze dan wel met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen.

5.7    Dat past ook in de lijn van het Wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet (nr. 32 382, zoals thans aanhangig bij de Eerste Kamer). In dit voorstel wordt in een nieuw artikel 46 g Advocatenwet bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden, verloopt de termijn voor het indienen van een klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

5.8    In het onderhavige geval heeft klager op 4 mei 2009 kennis genomen van de beroepsfout van verweerster. Hoewel de eventuele gevolgen op dat moment niet direct in volle omvang konden worden overzien, was op dat moment reeds duidelijk dat klager in ieder geval opnieuw een procedure tot echtscheiding zou moeten voeren, waarmee tenminste de mogelijkheid van schade gegeven was. Desalniettemin heeft klager eerst op 6 februari 2013 - dus buiten de hiervoor genoemde algemene termijn van drie jaar - zijn klacht ingediend. Klager stelt dat eerst toen de volledige omvang van de schade als gevolg van de beroepsfout was gebleken. Er is echter geen algemene rechtsregel die bepaalt dat met het indienen van een klacht wegens een beroepsfout moet worden gewacht totdat de volledige omvang van de schade vast staat. Daarentegen gebiedt het beginsel van rechtszekerheid dat een advocaat tijdig over een klacht over zijn werkzaamheden wordt ingelicht, óók in verband met het treffen van eventuele schade-beperkende maatregelen.  Klager heeft geen andere rechtvaardigingsgrond aangevoerd die ertoe zou moeten leiden dat zijn belang prevaleert bovendien het belang van verweerster bij rechtszekerheid, hoewel de algemene termijn van drie jaren is overschreden. De klacht is derhalve niet ontvankelijk. De grieven II en III van verweerster slagen en de overige grieven behoeven daarmee geen behandeling meer. De uitspraak van de raad zal mitsdien worden vernietigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de uitspraak van de raad van discipline in het ressort ’s Gravenhage d.d. 3 februari 2014, in de zaak R. 402/13.109, waarvan beroep;

en, opnieuw rechtdoende:

-    verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, C.A.M.J. Raymakers, M. Pannevis en J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2014.