ECLI:NL:TAHVD:2014:223 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7052

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:223
Datum uitspraak: 27-06-2014
Datum publicatie: 05-10-2014
Zaaknummer(s): 7052
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over declaratie afwijkend van prijsafspraak en tekortschietende dienstverlening ongegrond. Niet gebleken van onzorgvuldige selectie van stukken die naar de rechtbank moesten.

Beslissing van 27 juni 2014

in de zaak 7052

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1          HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de (verzet)beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 13 januari 2014, onder nummer 13-87, aan partijen toegezonden op 13 januari 2014, waarbij het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van 26 april 2013 voor zover betrekking hebbend op de klachtonderdelen a) en c) gegrond is verklaard. De klacht van klaagster tegen verweerder voor wat deze onderdelen betreft is vervolgens ongegrond verklaard. De raad heeft het verzet tegen klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.

2          HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1      De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 februari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2      Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-       de stukken van de eerste aanleg;

-       de antwoordmemorie van verweerder;

-       de e-mail van klaagster ingekomen op 11 april 2014;

-       de e-mail van verweerder van 23 april 2014.

2.3      Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 april 2014, waar klaagster, bijgestaan door de heer X., en verweerder zijn verschenen. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3          KLACHT

3.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2       Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a) op 30 januari 2012 ten onrechte aan klaagster een bedrag van € 3.461,- heeft gedeclareerd; dat was in strijd met een volgens klaagster gemaakte prijsafspraak;

b)  […..]

c) in zijn dienstverlening aan klaagster op verschillende punten is tekortgeschoten. Hij zou een aantal keren wegens ziekte onbereikbaar zijn geweest en onvolledige processtukken naar de rechtbank hebben gestuurd.

4          FEITEN

4.1       Het volgende is komen vast te staan.

4.2       Klaagster is of was verwikkeld in een conflict met haar voormalige partner. Over de financiële afwikkeling van allerlei kwesties is geprocedeerd bij de toenmalige rechtbank Zwolle-Lelystad, nu rechtbank Midden-Nederland.

4.3       Klaagster werd in die zaak aanvankelijk bijgestaan door een andere advocaat dan verweerder. In november 2011 heeft zij verweerder verzocht om de behandeling van de zaak over te nemen. Er was in die zaak al van antwoord/eis in reconventie geconcludeerd en er had een comparitie plaatsgevonden. Deze comparitie wachtte op een voortzetting omdat deze was onderbroken door een wrakingsverzoek.

4.4       Verweerder heeft de zaak op zich genomen. De onder 4.3 bedoelde comparitie is op 23 januari 2012 voortgezet. Op voorhand heeft verweerder enige bewijsstukken naar de rechtbank toegezonden.

4.5       In april 2012 ontstond een geschil tussen klaagster en verweerder over de honorering van de verrichtingen van verweerder. De opmaat daarvoor blijkt uit het e‑mailverkeer tussen klaagster en verweerder van voor die datum.

4.6       Op 25 april 2012 heeft tussen klaagster, X., verweerder en een kantoorgenoot een gesprek plaatsgevonden. Daarbij zijn volgens beide partijen afspraken gemaakt, maar over de inhoud ervan zijn zij het niet eens.

4.7       Verweerder heeft de dienstverlening aan klaagster gestaakt omdat zij niet tot een vergelijk konden komen.

5          BEOORDELING

5.1      In hoger beroep zijn slechts nog de klachtonderdelen a) en c) aan de orde. De raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel b) het verzet ongegrond verklaard en tegen die beslissing staat op grond van art. 46h lid 4 Advocatenwet geen rechtsmiddel open. Verder kan het hof in appel geen nieuwe klachten in behandeling nemen.

5.2      Ter zake van klachtonderdeel a), dat betrekking heeft op de gestelde prijsafspraak, heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad sub 4.2 en 4.3, waarmee het hof zich verenigt. De daartegen gerichte grief wordt dan ook verworpen. Het hof heeft daarbij goede nota genomen van het feit dat de klacht over het totale bedrag van € 5.983,04 gaat en dat de declaratie van € 3.461,- een aanvullende declaratie van verweerder betreft die overigens later is gematigd tot € 1.000,-.

Voor zover verweerder overigens in zijn verweerschrift incidenteel appel heeft willen instellen is hij daarin niet ontvankelijk aangezien dat appel buiten de appeltermijn van art. 56 lid 1 Advocatenwet is ingesteld, nu de Advocatenwet een incidenteel appel na die termijn niet kent.

5.3      Ten aanzien van klachtonderdeel c), dat betrekking heeft op de gestelde tekortschietende dienstverlening door verweerder, overweegt het hof het volgende.

Kern van het verwijt dat klaagster verweerder maakt is dat verweerder op onzorgvuldige en onverantwoordelijke wijze een selectie heeft gemaakt, dan wel heeft laten maken, van de door klaagster aangeleverde stukken ten behoeve van de voortgezette comparitie. Volgens klaagster heeft verweerder tegen de wens van klaagster een extra schriftelijke ronde aangevraagd. Hij heeft er niet voor gezorgd dat alle noodzakelijke bewijsstukken (die klaagster op verzoek van verweerder aan hem heeft verstrekt) tijdig - dat wil zeggen voor de behandeling van de voortgezette comparitie bij de rechtbank op 23 januari 2012 - waren ingediend. Nu de rechtbank het verzoek om een extra schriftelijke ronde heeft afgewezen, heeft deze omissie voor klaagster grote financiële gevolgen gehad.

5.4      Tijdens de behandeling heeft het hof vastgesteld dat klaagster in periode 13 tot en met 18 januari 2012 (bewijs)stukken naar verweerder heeft toegezonden.

Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij voorafgaand aan de op 23 januari 2012 gehouden comparitie een aantal van de door klaagster aangeleverde stukken op 19 januari 2011 en 20 januari 2011 in gedeelten naar de rechtbank heeft toegezonden. Het eerste gedeelte betreft een verklaring van de notaris, de hypotheekakte, de nota van afrekening van de notaris, overzichten van huurbetaling, verklaringen per e-mail (niet ondertekend), verklaringen van kennissen, een verklaring over betaalde facturen van een glashandel, een garantstellingsverklaring van X. en een verklaring van mevrouw Z.. Het tweede gedeelte ziet op facturen van de woning en een akte van de notaris met nota van afrekening.

5.5      Klaagster heeft weliswaar aangevoerd dat deze selectie van stukken op onzorgvuldige en onverantwoordelijke wijze is gebeurd maar daarbij verzuimd aan te geven welke in haar ogen voor de behandeling relevante stukken verweerder achterwege heeft gelaten. Op basis hiervan kan niet geconcludeerd worden dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. De omstandigheid dat verweerder op 20 januari 2011 ziek was en zijn secretariaat op die dag heeft zorggedragen voor de toezending van de aanvullende stukken maakt niet dat hij op onverantwoordelijke wijze heeft gehandeld. Evenmin heeft klaagster concreet gemaakt welke (financiële) gevolgen deze handelwijze van verweerder voor haar heeft gehad.

5.6      Hetgeen klaagster met betrekking tot dit klachtonderdeel overigens te berde brengt, kan niet leiden tot de conclusie dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.7      De slotsom is dat de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd.

           BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem- Leeuwarden van 13 januari 2014, gewezen onder nummer 13-87.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. L. Ritzema, T. Zuidema, W.A.M van Schendel en M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2014.