ECLI:NL:TAHVD:2014:220 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7065

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:220
Datum uitspraak: 07-07-2014
Datum publicatie: 05-10-2014
Zaaknummer(s): 7065
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder had klager moeten berichten dat en waarom hij nog niet overging tot creditering van te veel betaald bedrag en heeft onnodig lang gewacht met daadwerkelijke creditering. Gegrond, geen maatregel.

Beslissing van 7 juli 2014

in de zaak 7065

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1          HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s‑Gravenhage (verder: de raad) van 20 januari 2014, onder nummer R.4244/13.151, aan partijen toegezonden op 21 januari 2014, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder onderdeel b gegrond is verklaard, de klacht voor het overige ongegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2          HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1      De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 februari 2014 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 februari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2      Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-       de stukken van de eerste aanleg;

-       de antwoordmemorie van klager;

-       de antwoordmemorie van verweerder;

-       de brief van klager aan het hof van 22 april 2014.

2.3      Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 mei 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager en verweerder hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3          KLACHT

3.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2       Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:

a)    hij heeft nagelaten om in beroep te gaan tegen een beslissing op bezwaar van 25 mei 2012 van de Belastingdienst R., kantoor Rotterdam;

b)    hij klager geen creditnota gestuurd heeft voor het bedrag van de eigen bijdrage dat teveel betaald is door klager, terwijl verweerder klager beloofd had het bedrag te restitueren;

c)    hij niet, althans zeer laat, gereageerd heeft op een brief van klager van 7 november 2012 waarin hij verweerder verzocht hem mee te delen wat de stand van zaken is met betrekking tot het hoger beroep tegen het afgewezen bezwaarschrift;

d)    hij tijdens een gesprek op 27 december 2012, waarbij klager bleek dat er geen beroep was ingesteld, klager heeft laten weten dat hij toestemming had om naar een andere advocaat te gaan;

e)    hij de Raad van State niet tijdig bericht heeft dat hij de zaak overnam van mr. X., zodat de Raad van State het pleidooi van mr. X. behandeld heeft;

f)     hij zijn brief van 18 mei 2012 aan de belastinginspecteur verstuurd heeft zonder daarover overleg met hem te voeren.

4          FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5          BEOORDELING

5.1      Het door klager ingestelde hoger beroep heeft betrekking op de door de raad ongegrond geachte klachtonderdelen a) en c) tot en met f).

5.2      In overweging 5.11 van de beslissing van de raad heeft met betrekking tot klachtonderdeel e kennelijk een verschrijving plaatsgevonden. Nu het immers wel tot de mogelijkheden behoorde om bij de Raad van State bij de mondelinge behandeling nieuwe gronden in te dienen (de raad heeft overwogen dat dit niet mogelijk was), is de pleitnota van verweerder en derhalve hetgeen verweerder in zijn pleitnota heeft aangevoerd deel gaan uitmaken van het dossier. Klager heeft geen nadeel ondervonden van de late mededeling door verweerder aan de Raad van State over zijn overname van de behandeling van de zaak.

5.3      Het onderzoek in het door klager ingestelde hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen.

5.4      Verweerder is in hoger beroep gekomen van de beslissing van de raad op klachtonderdeel b). Hij heeft daarbij onder meer aangevoerd dat niet onmiddellijk tot creditering is overgegaan van het door klager te veel betaalde bedrag aan eigen bijdrage, omdat hij ervan uitging dat nog nadere aan klager door te belasten kosten zouden worden gemaakt. Gelet op de omstandigheden van dit geval, waarbij niet alle werkzaamheden die verweerder verwachtte te moeten doen onder de verstrekte toevoegingen vielen, acht het hof de door verweerder gevolgde gedachtegang niet onredelijk. Dit laat evenwel onverlet dat het op de weg van verweerder had gelegen om zulks schriftelijk aan klager te bevestigen en dat verweerder na de in december 2012 gemaakte afspraak tot creditering onnodig lang gewacht heeft met de daadwerkelijke creditering en terugbetaling. Het hof is met de raad van oordeel dat klachtonderdeel b) gegrond is, maar oordeelt in afwijking van de raad dat gelet op de beperkte ernst van de overtreding kan worden volstaan met gegrondverklaring van dit klachtonderdeel zonder oplegging van een maatregel. In zoverre dient de beslissing van de raad te worden vernietigd.

          BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-       vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s‑Gravenhage van 20 januari 2014, onder nummer R.4244/13.151 voor zover aan verweerder is opgelegd de maatregel van enkele waarschuwing;

-       bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A. Beker, A.B.A.P.M. Ficq, T. Zuidema, G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2014.