ECLI:NL:TAHVD:2014:212 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6923

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:212
Datum uitspraak: 07-07-2014
Datum publicatie: 05-10-2014
Zaaknummer(s): 6923
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Toevoegingsaanvraag gedaan met inachtneming geldende regelgeving. Verzoek peiljaarverlegging toegewezen klacht over niet aanvragen toevoeging ongegrond. Gebrekkige voorbereiding zitting, waardoor tegenstrijdige financiële gegevens in verband met reeds eerder gegrond verklaarde klachtonderdelen geen aanleding maatregel te verzwaren. Berisping.

Beslissing van 7 juli 2014

in de zaak 6923

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1          HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Gravenhage (verder: de raad) van 26 augustus 2013, nummer R.4114/13.21, waarbij van een klacht van klager de klachtonderdelen c tot en met e gegrond zijn verklaard en de klachtonderdelen voor het overige ongegrond. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN ECLI:NL:TADRSGR:2013:124.

2          HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1      De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 september 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2      Bij beslissing van 3 oktober 2013 heeft de voorzitter van het hof klager kennelijk niet-ontvankelijk geoordeeld in zijn hoger beroep en dat hoger beroep op die grond afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op

3 oktober 2013.

2.3      De verzetschriftuur van klager is door de griffie van het hof ontvangen op

10 oktober 2013. Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 december 2013, waar geen van beide partijen is verschenen.

2.4      Bij beslissing van 10 februari 2014 heeft het hof het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het hof van 3 oktober 2013 gegrond verklaard en bepaald dat de inhoudelijke behandeling van het door klager ingestelde hoger beroep zal plaatsvinden op een nader te bepalen zitting. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 10 februari 2014.

2.5      Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-       de stukken van de eerste aanleg

-       de brief van verweerder aan het hof van 22 april 2014.

2.6      Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 mei 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een (reeds op voorhand aan het hof  gezonden) pleitnota.

3          KLACHT

3.1       De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2       Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder – voor zover in hoger beroep van belang - dat hij:

a.    het door klager verkrijgen van gefinancierde rechtsbijstand niet geregeld heeft;

b.    de zitting van 3 september 2010 niet heeft bijgewoond;

c.    t/m e.  […..]

f. tijdens de mondelinge behandeling van 6 januari 2011 tegenstrijdige en onjuiste informatie aan het hof heeft verstrekt over het inkomen van klager.

3.3     Het beroep van klager richt zich tegen de beslissing van de raad betreffende de klachtonderdelen a., b. en f.

4          FEITEN

4.1      Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.

Verweerder heeft klager in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan in een procedure tot vaststelling van kinderalimentatie. Bij beschikking van 22 december 2009 heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 250,-- per maand van 21 juni 2008 tot 6 februari 2009 en op € 20,-- per maand vanaf 6 februari 2009. De wederpartij van klager is van deze beschikking op 18 maart 2010 in hoger beroep gekomen. Bij brief van 26 april 2010 heeft klager aan verweerder financiële stukken verstrekt. Op 29 april 2010 heeft verweerder voor klager een verweerschrift, tevens incidenteel appel bij het hof ingediend.

4.2      Verweerder heeft voor klager een toevoeging aangevraagd voor de behandeling van het hoger beroep. Op 19 mei 2010 heeft de Raad voor Rechtsbijstand het verzoek afgewezen omdat het vastgestelde inkomen de financiële grenzen overschreed. Daarbij is, zoals gebruikelijk, uitgegaan van 2008 als peiljaar.

4.3      In zijn brief d.d. 25 mei 2010 heeft verweerder aan klager bericht: “Bijgaand treft u aan het bericht zijdens de raad voor rechtsbijstand waarmee de gefinancierde rechtsbijstand wordt geweigerd in verband met het feit dat uw inkomen over 2008 boven de geldende grens ligt. Om het jaar 2010 in de berekening te laten betrekken dient u per ommegaande bijgaand formulier peiljaarverlegging in te vullen en aan mijn kantoor te retourneren waarbij ik erop wijs dat binnen 6 weken na 19 mei 2010 het formulier door mijn kantoor moet zijn ontvangen en doorgezonden aan de raad voor rechtsbijstand.”

4.4      Bij brief d.d. 30 mei 2010 heeft klager aan verweerder het formulier voor het verzoek om peiljaarverlegging samen met bijlagen en bewijsstukken toegestuurd.

4.5      Op 25 juni 2010 heeft de raad voor rechtsbijstand aan klager bericht dat voor het verzoek om peiljaarverlegging d.d. 24 juni 2010 nog nadere gegevens nodig zijn en dat deze gegevens vóór 23 juli 2010 aan de Raad voor rechtsbijstand moeten worden gezonden.

4.6      Bij brief d.d. 8 juli 2010 heeft klager gegevens over zijn WW uitkering en zijn persoonsgebonden aftrek aan de Raad voor Rechtsbijstand toegestuurd.

4.7      Op 15 juli 2010 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager bericht dat het verzoek om peiljaarverlegging – waarbij thans voor de datum van dit verzoek 13 juli 2010 wordt vermeld - is toegewezen, dat van 2010 als peiljaar wordt uitgegaan en dat een voorlopige toevoeging wordt afgegeven, totdat de belastingdienst het geschatte inkomen definitief zal hebben vastgesteld, waarna een definitieve beslissing op de toevoegingsaanvraag zal worden genomen. Eenzelfde bericht is door de Raad voor Rechtsbijstand op die datum aan (het kantoor van) verweerder gezonden.

4.8      Bij brief van 14 juli 2010 heeft verweerder klager op de hoogte gesteld van de mondelinge behandeling bij het gerechtshof op 3 september 2010.  Bij die behandeling is wel klager, maar niet verweerder verschenen. Het gerechtshof heeft de zaak van klager aangehouden en klager verzocht om tijdig voor de nieuwe zitting financiële stukken in te dienen. Bij brief van 7 september 2010 heeft verweerder aan klager bericht dat de zitting van 3 september helaas niet geagendeerd was zodat hij niet verscheen, waarvoor hij zijn welgemeende excuses aanbood. Tevens verzocht verweerder klager hem zijn huidige inkomensgegevens, waarom het gerechtshof kennelijk heeft verzocht, toe te zenden. Bij brief van 10 september 2010 heeft klager aan verweerder zijn gegevens gezonden.

4.9      Bij brief van 28 december 2010 heeft verweerder klager op de hoogte gesteld van de mondelinge behandeling bij het gerechtshof op 6 januari 2011 en medegedeeld dat tot twee weken voor de zitting stukken kunnen worden ingediend. Bij e-mailbericht van 3 januari 2011 heeft klager aan verweerder zijn komst naar de zitting bevestigd en medegedeeld dat hij financiële stukken mee zal nemen naar de zitting. Klager en verweerder zijn beiden ter zitting van 6 januari 2011 verschenen.

4.10    Bij beschikking van 26 januari 2011 heeft het gerechtshof de alimentatieverplichting van klager met ingang van 6 februari 2009 gesteld op € 250,-- per maand. Het gerechtshof overwoog dat klager geen financiële stukken meer in het geding heeft gebracht en onvoldoende het gestelde gebrek aan draagkracht heeft aangetoond. In de beschikking  heeft het gerechtshof in r.o. 9 overwogen: “Bovendien is gebleken dat de vader [klager, hvd] niet eenduidig is in zijn stellingen over zijn inkomen. Ter terechtzitting van 6 januari 2011 heeft de vader aanvankelijk verklaard dat hij inmiddels geen WW-uitkering meer ontvangt maar een tijdelijke halve bijstandsuitkering, naast een sterk fluctuerend inkomen uit werkzaamheden via een uitzendbureau, waardoor volgens de vader geen enkele lijn in zijn huidige inkomen is te ontdekken. Later ter zitting heeft de vader verklaard dat hij geweigerd heeft een bijstandskering te aanvaarden en dat hij financieel gezien ondersteund wordt door familie in Portugal.”

4.11    De kinderalimentatie is naderhand met hulp van een nieuwe advocaat met terugwerkende kracht op nihil gesteld. 

5          BEOORDELING

5.1.     Verweerder heeft in zijn reactie van 22 april 2014 op het appelschrift van klager ook bezwaren gemaakt tegen de overwegingen van de raad over de gegrond bevonden klachtonderdelen, de hoogte van de maatregel en de tijdigheid van de klacht van klager. Nu deze grieven buiten de appeltermijn zijn ingediend en de Advocatenwet geen incidenteel appel kent, is verweerder niet ontvankelijk in zijn beroep.

Klachtonderdeel a

5.2.     Tegen de ongegrondbevinding van dit klachtonderdeel door de raad heeft klager aangevoerd dat verweerder ten onrechte een aanvraag op basis van het normale peiljaar had ingediend, hoewel verweerder op de hoogte was van de actuele situatie van klager, en dat hij zelf de door verweerder gemaakte fout bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft moeten herstellen.

5.3.     Het hof overweegt dat vast staat dat door verweerder namens klager op 3 mei 2010 een toevoegingsaanvraag is ingediend, uitgaande van peiljaar 2008. In de Wet op de Rechtsbijstand wordt onder peiljaar verstaan het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag om een toevoeging wordt gedaan. Verweerder heeft dus met inachtneming van de betreffende regelgeving een toevoegingsaanvraag ten behoeve van klager gedaan.

5.4.     Ingevolge artikel 34c lid 3 Wet op de Rechtsbijstand kan in geval van een relevante terugval in inkomen- of vermogen een aanvraag om peiljaarverlegging worden ingediend binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit waarin is beslist op de aanvraag om een toevoeging. Een verzoek om peiljaarverlegging kan dus pas worden gedaan ná een beslissing op basis van de oorspronkelijke toevoegingsaanvraag.

5.5.     Uit de vaststaande feiten volgt dat kennelijk klager zelf op 24 juni 2010 - derhalve binnen zes weken na bekendmaking van het besluit tot afwijzing van de toevoegingsaanvraag - het verzoek om peiljaarverlegging bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft ingediend. Verweerder had dit verzoek wel voorbereid, blijkens zijn brief aan klager van 25 mei 2010, door het betreffende formulier aan klager toe te zenden.   Nu dit verzoek aldus reeds (tijdig) bij de Raad voor Rechtsbijstand was ingediend, bestond er voor verweerder geen aanleiding meer om alsnog een aanvraag in te dienen. Het verzoek om peiljaarverlegging is op 15 juli 2010 toegewezen.

5.6.     Het hof verwerpt de door klager aangevoerde grief en zal het oordeel van de raad tot ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel dan ook  bekrachtigen.

Klachtonderdeel b

5.7     Het onderzoek in hoger beroep heeft ten aanzien van dit klacht onderdeel niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.8     De grieven van klager tegen de beslissing van de raad op dit punt worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

Klachtonderdeel f

5.9     Klager heeft als grief tegen de ongegrondbevinding van dit klachtonderdeel aangevoerd, dat verweerder ter zitting bij het gerechtshof een verhaal heeft verteld dat verouderd en grotendeels onjuist was, en dat daarvoor uiteraard geen bewijsstukken bestonden. Klager moest tijdens die zitting zijn eigen advocaat corrigeren en tegenspreken. Verweerder was dus niet voorbereid om klager bij te staan.

5.10   Zowel uit de beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage d.d. 26 januari 2011, als uit de verklaringen door klager en verweerder ter terechtzitting van het hof (van discipline d.d. 12 mei 2014), volgt dat door klager en verweerder ter terechtzitting bij het gerechtshof op 6 januari 2011 tegenstrijdige uitlatingen zijn gedaan over het inkomen van klager. Verweerder heeft ook gezegd dat hij ter zitting met nieuwe gegevens van klager werd geconfronteerd. Het hof overweegt dat deze discrepantie een logisch gevolg is van het feit dat de voorbereiding op de zitting van 6 januari 2011 door verweerder onvoldoende is geweest, zoals met de - niet (tijdig) aangevochten - gegrondverklaring van de klachtonderdelen c tot en met e door de raad reeds is beslist. Nu de gebrekkige voorbereiding op de zitting als tuchtrechtelijk verwijtbaar is aangemerkt, geldt dit ook voor het gevolg daarvan; klachtonderdeel f zal derhalve alsnog gegrond worden verklaard. De grief van klager op dit punt slaagt mitsdien.

5.11   Omdat klager voor de gegrondverklaring van de klachtonderdelen c tot en met e al de maatregel van berisping heeft gekregen, en klachtonderdeel f een logisch gevolg is van de klachtonderdelen c tot en met e, ziet het hof geen aanleiding de door de raad opgelegde maatregel te verzwaren.

          BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-       verklaart verweerder niet ontvankelijk in zijn beroep;

-       vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s‑Gravenhage van 26 augustus 2013, onder nummer R.4114/13.21 voor zover  klachtonderdeel f ongegrond is verklaard;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

-       verklaart klachtonderdeel f alsnog gegrond;

-       bekrachtigt de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd, voor het overige.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A. Beker, A.B.A.P.M. Ficq, T. Zuidema, G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2014.