ECLI:NL:TAHVD:2014:199 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6887

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:199
Datum uitspraak: 25-04-2014
Datum publicatie: 20-07-2014
Zaaknummer(s): 6887
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Onvoorwaardelijke toezegging tot voeren van twee procedures, waarvoor toevoegingen aangevraagd. Verweerder had klager schriftelijk moeten bevestigen dat en waarom hij besloot de toegezegde procedures toch niet te voeren.

Beslissing van 25 april 2014

in de zaak 6887

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERDERE LOOP VAN HET GEDING IN HOGER BEROEP

1.1 Op 2 december 20103 heeft het hof een tussenbeslissing gegeven. De loop van het geding in eerste aanleg, en van het geding in hoger beroep tot aan die tussenbeslissing is daarin weergegeven.

1.2 De zaak is nader mondeling behandeld ter openbare zitting van 24 februari 2014, alwaar klager is verschenen, vergezeld van O. die als tolk voor hem is opgetreden, alsmede verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. H..

2 NADERE BEOORDELING VAN HET INGESTELDE HOGER BEROEP

2.1 In de tussenbeslissing heeft het hof de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline (verder: het hof) van 26 augustus 2013 vernietigd en is bepaald dat het hoger beroep van klager tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 1 juli 2013 op een nader te bepalen datum inhoudelijk zal worden behandeld. Het hof heeft in rechtsoverweging 5.6 van de tussenbeslissing overwogen dat het door klager ingediende verzet tegen voornoemde beslissing van de voorzitter van het hof gegrond  en ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel c door de raad.

2.2 Klachtonderdeel c luidt dat verweerder twee toevoegingen heeft aangevraagd, maar niets heeft gedaan voor klager. In de tussenbeslissing heeft het hof overwogen dat klager kennelijk beoogt te grieven dat niet is beslist op zijn klacht dat verweerder op 10 juni 2011 heeft toegezegd beroep te zullen instellen en een voorlopige voorziening te vragen bij de rechtbank Rotterdam, maar deze toezegging niet is nagekomen. Bij verzetvonnis van 13 mei 2011 heeft de rechtbank klager veroordeeld om de achterstallige huur van zijn woning en de proceskosten te betalen. Voorts is de huurovereenkomst ontbonden voor het geval klager niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn aan deze betalingsverplichting zou voldoen. Om aan dit vonnis te kunnen voldoen heeft klager bij de gemeente Rotterdam bijzondere bijstand aangevraagd, welk verzoek is afgewezen. Verweerder heeft tegen dat besluit een bezwaarschrift ingediend, dat niet-ontvankelijk is verklaard omdat het niet binnen de daarvoor geldende termijn bij de gemeente was ontvangen. Op 25 mei 2011 heeft klager verweerder verzocht hoger beroep in te stellen tegen het verzetvonnis, hoger beroep tegen de beslissing op bezwaar en om een voorlopige voorziening te entameren. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan op 26 mei 2011 bij de Raad voor Rechtsbijstand twee toevoegingen aangevraagd met als zaakaanduiding “Algemene Bijstandswet” en als nadere omschrijving respectievelijk “Beroep besluit 12-5-11” en “VoVo besluit 12-5-11”.

2.3 Op 10 juni 2011 heeft verweerder aan klager geschreven: “Nogmaals deel ik u mede om uw huurachterstand voor 17 juni 2011 te betalen, daar anders uw huurovereenkomst wordt ontbonden, met als gevolg dat men tot ontruiming zal overgaan en u en uw gezin op straat komen te staan.

 Ik heb u ook in overweging gegeven om desnoods elders een bedrag te lenen om uw huurachterstand te betalen. Hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank hebben wij u afgeraden, omdat dit wettelijk niet mogelijk is.

Wel zullen wij voor u beroep en een voorlopige voorziening indienen bij de rechtbank te Rotterdam.”

2.4 Nog daargelaten dat verweerder in zijn onder 2.3 geciteerde brief onjuiste informatie aan klager geeft, hoger beroep tegen het vonnis van 13 mei 2011 was immers wel mogelijk, zegt verweerder in deze brief onvoorwaardelijk aan klager toe dat hij twee procedures voor klager aanhangig zal maken. Verweerder heeft echter voor klager geen enkele procedure aanhangig gemaakt. Wel heeft hij twee toevoegingen aangevraagd waarvan de zaakaanduiding niet overeenstemt met de toezegging die verweerder aan klager deed in zijn brief van 10 juni 2011. Klager kon uit die brief naar het oordeel van het hof niet anders lezen dan dat verweerder hoger beroep zou instellen tegen het verzetvonnis van de rechtbank en met betrekking tot de ontruiming een voorlopige voorziening zou vragen, bijvoorbeeld bij de voorzieningenrechter teneinde ontruiming te voorkomen. Ter zitting van het hof heeft verweerder aangevoerd dat de strekking van zijn brief was dat hij tegen de beslissing op het bezwaarschrift van de gemeente Rotterdam beroep zou instellen en voorts dat hij naar aanleiding van die beslissing bij de rechtbank een voorlopige voorziening zou aanvragen. Verweerder heeft dat uiteindelijk niet gedaan omdat, naar zijn zeggen, voortschrijdend inzicht hem leerde dat de kans op succes van deze procedures nihil was en klager het dossier op 25 juni 2011 ophaalde bij zijn kantoor, waarna hij niets meer kon doen.

2.5 Het hof is van oordeel dat verweerder zijn beslissing om zijn toezegging aan klager niet na te komen en de toevoegingen ongebruikt te laten onvoldoende heeft gecommuniceerd met klager en dat klager hem terecht verwijt dat hij twee toevoegingen heeft aangevraagd maar niets voor hem heeft gedaan. Klager is, zo is het hof ter zitting gebleken, de Nederlandse taal nauwelijks machtig. Verweerder heeft klager naar zijn zeggen mondeling verzocht naar zijn kantoor te komen met iemand die goed Nederlands sprak zodat hij een en ander kon uitleggen, maar  klager is op dat verzoek niet ingegaan. Indien het hof al uitgaat van de juistheid van het door verweerder gestelde, kan dat hem in de gegeven omstandigheden niet disculperen. Verweerder had schriftelijke moeten vastleggen en op een voor klager begrijpelijke manier moeten uitleggen waarom hij aanvankelijk wel twee toevoegingen aanvroeg, maar vervolgens heeft besloten niet met de zaken verder te gaan. Nu hij dat heeft nagelaten, valt verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken en is klachtonderdeel c gegrond. Het verweer van verweerder dat hij niets meer voor klager kon doen omdat klager op 25 juni 2011 het dossier ophaalde, passeert het hof. De toevoegingen werden op 26 mei 2011 aangevraagd, terwijl de brief waarin verweerder toezegt voor klager te zullen procederen dateert van 10 juni 2011. Verweerder had na genoemde data en vóór 25 juni 2011 voldoende tijd om klager te informeren over zijn beslissing de toegezegde procedures toch niet te voeren.

2.6 In de tussenbeslissing van 2 december 2013 heeft het hof al overwogen dat de voorzitter van dit hof in de beslissing van 26 augustus 2013 met juistheid heeft overwogen dat de tuchtrechter niet bevoegd is om over een schadevordering te oordelen en dat het verzet van klager tegen die beslissing in zoverre ongegrond is.

2.7 De raad heeft aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd. Het hof ziet geen aanleiding deze maatregel te verzwaren vanwege de gegrondverklaring van klachtonderdeel c. Het hof acht de maatregel van enkele waarschuwing toereikend, ook nu de beslissing van het hof betekent dat niet alleen klachtonderdeel d maar ook klachtonderdeel c gegrond is. Dat betekent dat de beslissing van de raad met betrekking tot de aan verweerder opgelegde maatregel zal worden bekrachtigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 26 augustus 2013 ongegrond voor zover dit verzet betrekking heeft op de afwijzing van de schadevordering van klager;

- vernietigt de beslissing van 1 juli 2013 van  de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage onder nummer R.4009/13.6 voor zover daarin klachtonderdeel c ongegrond is verklaard;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart klachtonderdeel c alsnog gegrond;

- bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, A.A.H. Zegers, D.J. Markx en G.J.L.F. Schakenraad , leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2014.