ECLI:NL:TAHVD:2014:188 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7109

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:188
Datum uitspraak: 02-05-2014
Datum publicatie: 19-07-2014
Zaaknummer(s): 7109
Onderwerp:
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Hoger beroep niet-ontvankelijk. Appelschrift naar verkeerd faxnummer gezonden en bij Sociale Verzekeringsbank terecht gekomen. Doorzendplicht van artikel 6:15 AWB niet van toepassing.

Beslissing van 2 mei 2014

in de zaak 7109

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

Bij de Hoge Raad der Nederlanden

deken

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 3 maart 2014, onder nummer R.4355/13.262, aan partijen toegezonden op 4 maart 2014, waarbij van een klacht van de deken tegen verweerder onderdeel a gegrond is verklaard, de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken is opgelegd en onderdeel b ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg

- de email van verweerder aan het hof van 16 april 2014

- de brief van de griffie van het hof aan de leden van het hof van 16 april 2014, met daarbij gevoegd een fax van de S. aan het hof van 8 april 2014

- het verweerschrift in hoger beroep van de deken van 18 april 2014.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 april 2014, waar verweerder is verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a. hij niet overgaat tot indiening van zijn declaratie ter begroting ondanks een daartoe strekkend verzoek van zijn voormalig cliënt en de deken;

b. hij onduidelijkheid heeft laten bestaan voor de (redelijkheid van de) door hem verzonden declaraties, terwijl een bedrag van € 8.000,00 zowel in absolute als in relatieve zin in relatie tot de beschreven diensten zeer hoog is.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

De beslissing van de raad van 3 maart 2014 waarvan verweerder hoger beroep heeft ingesteld is aan partijen verzonden op 4 maart 2014. De laatste dag waarop hoger beroep kon worden ingesteld was mitsdien 3 april 2014 (art. 56 lid 1 Aw); uiterlijk op die dag moest het beroepschrift in het bezit zijn van de griffie van het hof, zoals ook onderaan de beslissing van de raad staat vermeld.  Verweerder heeft zijn beroepschrift op 3 april 2014 om 22.52 uur per fax verzonden naar het nummer: 0765485608, wat niet het faxnummer is van de griffie van het hof maar van de S. Op 4 april 2014 om 9.14 uur heeft verweerder het beroepschrift per fax verzonden naar het juiste faxnummer van de griffie van het hof (0765484608), waar het op 4 april 2014 om 9.42 als ontvangen is geregistreerd. De S schrijft in haar faxbericht aan het hof van 8 april 2014 dat “bijgevoegde” fax (aangehecht is de beslissing van de raad van 3 april 2014 en het beroepschrift van verweerder) door de S op 3 april 2014 werd ontvangen, dat verweerder heeft verzocht de fax aan het hof door te zenden, maar dat dat niet mogelijk is doordat de S de fax vernietigd heeft.

5 BEOORDELING

5.1. Verweerder stelt dat hij de verkeerde indiening van zijn beroepschrift op 4 april 2014 ’s morgens heeft bemerkt doordat de S hem belde dat er een niet voor de S bestemd stuk was binnengekomen. Hij heeft het beroepschrift toen direct opnieuw naar het juiste nummer van de griffie van het hof gefaxt. Wat de ontvankelijkheid van zijn beroep betreft stelt verweerder dat als een beroepschrift bij een verkeerde instantie wordt ingediend, een bestuursorgaan de verplichting heeft dat door te sturen, dat de datum van binnenkomst bij die eerste instantie geldt als datum van indiening, en dat op die grond de termijn voor het indienen van zijn beroepschrift is gesauveerd.

5.2. Het hof overweegt dat de doorzendplicht van art. 6:15 Awb, waarop verweerder zich beroept, in dit geval niet van toepassing is. De verplichting om een bij een onbevoegd bestuursorgaan of een onbevoegde administratieve rechter ingediend stuk door te zenden aan het bevoegde orgaan geldt binnen de bestuursrechtelijke kolom, maar is niet van toepassing op een foutief ingediend beroepschrift tegen een beslissing van de tuchtrechter op grond van de Advocatenwet.

5.3. De omstandigheid dat verweerder zo laat beroep instelde – ongeveer een uur voor het verstrijken van de termijn – dat hij zijn vergissing de volgende dag niet meer kon herstellen, komt voor risico van verweerder zelf. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.

5.4. Nu het beroepschrift buiten de daarvoor gestelde termijn is ingesteld is verweerder niet-ontvankelijk in zijn beroep.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

  verklaart verweerder niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.D.R.M. Boumans, C.A.M.J. Raymakers en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2014.