ECLI:NL:TAHVD:2014:159 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6961

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:159
Datum uitspraak: 06-04-2014
Datum publicatie: 16-07-2014
Zaaknummer(s): 6961
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Rauwelijks dagvaarden zonder verzoek verhinderdata rechtvaardigt in dit geval geen berisping, maar waarschuwing.

Beslissing van 4 april 2014

in de zaak 6961

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 7 oktober 2013, onder nummer 13-112A, aan partijen toegezonden op 7 oktober 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRAMS:2013:142

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 november 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- brief van klaagster aan het hof d.d. 13 december 2013;

- brief van klaagster aan het hof d.d. 18 januari 2013;

- stukken van klaagster aan het hof, ontvangen ter griffie van het hof op 21 januari 2014;

- brief van verweerder aan het hof d.d. 21 januari 2014.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 7 februari 2014, waar klaagster, samen met haar moeder, en verweerder zijn verschenen.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagster rauwelijks heeft gedagvaard en klaagster niet om haar verhinderdata heeft gevraagd voorafgaand aan zijn verzoek aan de rechtbank om een datum voor de mondelinge behandeling vast te stellen.

4 FEITEN

 In overweging 2. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5 BEOORDELING

5.1 Het onderzoek ten aanzien van de gegrondheid van de klacht heeft in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2 De grieven van tegen de beslissing van de raad slagen niet met uitzondering van de grief ten aanzien van de opgelegde maatregel. Hierover overweegt het hof als volgt. De letterlijke lezing van de sommatie leidt inderdaad tot de conclusie dat verweerder klaagster separaat had dienen te sommeren en niet rauwelijks tot dagvaarding kon overgaan. Het hof neemt evenwel in overweging de omstandigheid dat de moeder van klaagster, die wel werd gesommeerd en bovendien zelf advocaat is geweest, ook namens klaagster correspondeerde. Dit brengt met zich dat het verwijt dat verweerder wordt gemaakt niet dermate zwaar weegt dat een berisping op zijn plaats is. Het hof zal de opgelegde maatregel vernietigen en een enkele waarschuwing opleggen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 oktober 2013, gewezen onder nummer 13-112A voor zover aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing;

- en bekrachtigt voornoemde beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, I.E.M. Sutorius en A.J. Louter, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2014.