ECLI:NL:TAHVD:2014:140 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7036

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:140
Datum uitspraak: 06-06-2014
Datum publicatie: 16-07-2014
Zaaknummer(s): 7036
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Onvoldoende voortgang van de zaak, onvoldoende begeleiding van betrokken stagaire bij behandeling van de zaak, afspraken niet nagekomen. Verwijtbaar traag optreden bij aansprakelijkstelling en opstelling concept-dagvaarding. Tijd gemoeid met beklag over voortgang in rekening gebracht. Verzwaring maatregel tot berisping.

Beslissing van 6 juni 2014

in de zaak 7036

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 16 december 2013, onder nummer

13-135, aan partijen toegezonden op 18 december 2013, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen b en c ongegrond en klachtonderdelen a, d en e gegrond zijn verklaard en waarbij de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARN:2013:223.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 Klager is in hoger beroep gekomen van voornoemde beslissing voor zover het betreft de beslissing op de klachtonderdelen b en c. De memorie waarbij klager in hoger beroep is gekomen, is op 15 januari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Verweerder is in hoger beroep gekomen van de voornoemde beslissing voor zover het betreft de beslissing op klachtonderdeel a, d en e. De memorie waarbij verweerder in hoger beroep is gekomen, is op 14 januari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.3 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief van klager aan het hof d.d. 21 februari 2014;

- de brief van verweerder aan het hof d.d. 28 februari 2014.

2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 31 maart 2014, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager en verweerder hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) doof te zijn voor herhaaldelijk aandringen op voortgang in de zaak;

b) de tijd die was gemoeid met beklag over de voortgang van de zaak in rekening te brengen bij klager;

c) bedrog te plegen bij het opstellen van de factuur;

d) afspraken niet na te komen;

e) niet adequaat en krachtig op te treden.

4 FEITEN

4.1 In onderdeel 2 van zijn beslissing d.d. 16 december 2013 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. Het hof neemt deze vaststelling over nu deze in appel, en voor zover in hoger beroep van belang, niet is betwist.

4.2 In aanvulling op voornoemde feiten stelt het hof nog het volgende vast.

4.3 Op 23 november 2010 heeft verweerder een opdrachtbevestiging gestuurd aan klager voor de behandeling van een schadekwestie tegen (politieambtenaar De B. van) het politiekorps Gelderland-Zuid. In de brief zijn onder meer de volgende passages opgenomen:

“Inzake: T/De B (…) Hierbij bevestig ik dat ik de bovenvermelde aangelegenheid voor u zal behartigen. (…) Op de achterkant van dit schrijven treft u de door B.-advocaten gehanteerde algemene voorwaarden aan, welke op de overeenkomst tussen u en het kantoor van toepassing zijn. De inhoud en toepasselijkheid ervan zijn gedurende ons eerste gesprek reeds besproken. Indien u zich in de toepasselijkheid hiervan niet kunt vinden, dan verzoek ik u vriendelijk mij dit per ommegaande schriftelijk te berichten.”

4.4 Artikel 1 onder a van voornoemde algemene voorwaarden luidt:

“In deze algemene voorwaarden wordt verstaan onder: De besloten vennootschap: de besloten vennootschap mr. M. advocatuur B.V., h.o.d.n. Advocatenkantoor B. gevestigd te A.”

4.5 Artikel 3 onder a van voornoemde algemene voorwaarden luidt:

“Een opdracht komt eerst tot stand nadat deze door de besloten vennootschap is aanvaard. Ten aanzien van de totstandkoming van een opdracht kan de besloten vennootschap slechts worden vertegenwoordigd door een aan haar kantoor verbonden advocaat.”

4.6 Artikel 3 onder b van voornoemde algemene voorwaarden luidt:

Iedere opdracht aan het kantoor wordt geacht aan de besloten vennootschap te zijn verleend, d.w.z. dat de cliënt ermee instemt dat de besloten vennootschap de opdracht onder haar verantwoordelijkheid laat uitvoeren door het kantoor, of zonodig door derden in opdracht van het kantoor.”

Er zijn zowel door verweerder als door diens kantoorgenoot, en advocaat-stagiaire mr. K. werkzaamheden in het dossier van klager verricht. In een brief van 16 september 2011 richt de schadecoördinator van het politiekorps Gelderland-Zuid zich tot verweerder; hetzelfde geldt voor brieven van de aansprakelijkheidsverzekeraar van het politiekorps d.d. 4 oktober 2011 en 2 november 2011.

4.7 Onder meer de volgende werkzaamheden zijn door de besloten vennootschap mr. M. advocatuur B.V., h.o.d.n. Advocatenkantoor B. aan verweerder in rekening gebracht:

17-03-2011          18 tel in cl

18-03-2011             10 corresp. in cl

24-03-2011             10 corresp. in cl

05-04-2011            40 corresp. uit cl

05-04-2011            40 corresp. uit cl

13-04-2011            15 corresp. uit cl

Totaal: 133 minuten = 2 uur en 13 minuten

5 BEOORDELING

          Het hoger beroep van klager

5.1 Het hoger beroep van klager betreft de beslissing van de raad voor zover het betreft de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen b. en c..

5.2 Klachtonderdeel b.: het in rekening brengen van kosten betreffende beklag over de voortgang.

In zijn beroepschrift heeft klager - kort samengevat - zijn beklag ingediend over het feit dat tijd die gemoeid was met zijn klacht over de gebrekkige voortgang van de zaak, aan hem in rekening is gebracht. Hij heeft de tijd die mitsdien ten onrechte aan hem in rekening is gebracht becijferd op 133 minuten (zie overweging 4.6).

5.3 Gelet op het feit dat mr. B. ter zitting van het hof heeft erkend dat de behandeling van de zaak van klager op punten gebrekkig is geweest, en hij daarom de door verweerder betwiste kosten aangaande de in overweging 4.7 genoemde 133 minuten tijdbeslag  namens de besloten vennootschap mr. B. advocatuur B.V. zal crediteren, zal het hof - anders dan de raad - de klacht gegrond verklaren, echter zonder daaraan een verzwaring van de opgelegde maatregel te verbinden.

5.4 Klachtonderdeel c.: het plegen van bedrog bij het opstellen van de factuur

Klager stelt in zijn klachtbrief van 27 juni 2012 - kort samengevat - dat van een zestal telefoongesprekken de in rekening gebrachte gesprekstijd 51 minuten bedroeg, terwijl de werkelijke gesprekstijd 36 minuten en 23 seconden bedroeg.

5.5 Met de raad is het hof van oordeel dat het een advocaat is toegestaan voor een verrichting een forfaitaire tijdseenheid te hanteren, welke tijdseenheid zowel de verrichting zelf (bijvoorbeeld een telefoongesprek) als bijkomende handelingen (bijvoorbeeld het maken van aantekeningen van dat telefoongesprek) omvat. De voor een telefoongesprek op een urenspecificatie vermelde tijdsduur kan daardoor ruimer zijn dan de feitelijk tijdsduur van dat gesprek. Dat verweerder - namens de besloten vennootschap mr. B. advocatuur B.V. - een onredelijke forfaitaire tijdseenheid in rekening heeft gebracht is niet komen vast te staan, laat staan dat het om een bedrieglijk in rekening gebrachte forfaitaire tijdseenheid zou gaan. Klachtonderdeel c. is derhalve terecht door de raad ongegrond verklaard.

Het hoger beroep van verweerder

5.6 Het hoger beroep van verweerder betreft de beslissing van de raad voor zover het betreft de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a, d. en e..

Verweerder stelt zich wat betreft de klachtonderdelen a, d. en e. - kort samengevat - op het standpunt dat de behandeling van de zaak “niet helemaal goed is gegaan”, maar dat dit te verwijten valt aan de behandelend advocaat, kantoorgenoot en stagiaire mr. K., in ieder geval vanaf mei 2011 toen de zaak aan mr. K. zou zijn overgedragen.

Wat betreft klachtonderdeel e. stelt verweerder subsidiair dat klager  in dit klachtonderdeel niet ontvankelijk verklaard dient te worden omdat dit klachtonderdeel eerst op de zitting van de raad d.d. 7 oktober 2013 door klager naar voren is gebracht, althans (zo begrijpt het hof) voor zover het betreft het niet adequaat optreden met betrekking tot het opvragen van de camerabeelden van het incident van 16 december 2008. Meer subsidiair stelt verweerder dat het niet-opvragen van de camerabeelden na een daartoe strekkend éénmalig verzoek niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.7 Klachtonderdeel a. en d.: onvoldoende voortgang van de zaak en niet nakomen van afspraken.

De raad heeft reeds geoordeeld dat verweerder door onvoldoende toezicht te houden op zijn stagiaire en hem bij zijn werkzaamheden onvoldoende te begeleiden niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het hof maakt de overwegingen van de raad tot de zijne en voegt hier nog het volgende aan toe.

Het hof overweegt dat uit de overwegingen 4.3 – 4.5 volgt dat verweerder de opdracht tot behandeling van de zaak van klager namens de besloten vennootschap mr. B. advocatuur B.V. heeft aanvaard; het is ook de besloten vennootschap mr. B. advocatuur B.V. die heeft gefactureerd.  Uit het dossier volgt niet (hetgeen ter zitting van het hof door verweerder ook is bevestigd) dat aan klager of aan derden expliciet kenbaar is gemaakt dat na mei 2011 uitsluitend mr. K. nog bemoeienis had met de zaak van klager. Ook na mei 2011 is post van het politiekorps en diens verzekeraar gericht geweest aan verweerder. Gelet op al deze feiten en omstandigheden behoorde het tot de zorg van verweerder om zelfstandig kennis te nemen van de inhoud van het dossier van klager en de voortgang  van de behandeling van dat dossier te bewaken, en niet slechts af te gaan op   de enkele mondelinge mededelingen van mr. K. over dat dossier. De beslissing van de raad om klachtonderdeel a. en d. gegrond te verklaren zal  - met bovenstaande aanvulling van gronden - worden bekrachtigd.

5.8 Klachtonderdeel e.: het niet adequaat en krachtig optreden

Wat betreft het beroep op niet-ontvankelijkheid van klager overweegt het hof als volgt. In zijn klachtbrief van 27 juni 2012 heeft klager een 5-tal klachten over verweerder (en diens kantoorgenoot mr. K.) ingediend, waaronder: “5. Geen adequaat en krachtig optreden.” Ter onderbouwing van deze (5e) klacht heeft klager in zijn klachtbrief onder meer gewezen op de lange  duur die is verstreken tussen het verstrekken van de opdracht tot een civiele procedure tegen (politieambtenaar De B. van) het politiekorps Gelderland -Zuid in november 2010, en de feitelijke aansprakelijkstelling van dat korps in september 2011; voorts heeft klager erop gewezen dat de dagvaarding, die in mei 2011 in eerste concept was opgesteld, in februari 2012 nog steeds niet gereed was en kon worden uitgebracht.

5.9 Klager heeft zich dus wel degelijk reeds vroegtijdig beklaagd over het niet adequaat en krachtig optreden van verweerder (en diens kantoorgenoot mr. K). Dat verweerder zich in zijn brief d.d. 27 juni 2012 bij de onderbouwing van zijn klacht heeft beperkt tot bezwaren tegen de duur van aansprakelijkstelling en dagvaarding van het politiekorps Gelderland-Zuid - en zich op dat moment nog niet heeft uitgelaten over het optreden met betrekking tot de camerabeelden -  doet aan de ontvankelijkheid van de klacht niet af. Het beroep van verweerder op de niet-ontvankelijkheid van klager ter zake van klachtonderdeel e. wordt dus verworpen.

5.10 Wat betreft het standpunt van verweerder dat klachten over de zaak van klager niet aan hem te wijten zijn, maar aan mr. K., verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen onder punt 5.7.

5.11 Ten slotte is het hof - anders dan de raad - van oordeel dat het enkele niet (meer) opvragen van de camerabeelden na een daartoe strekkend eenmalig verzoek niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar aan verweerder kan worden tegengeworpen. Dat verweerder echter wel degelijk verwijtbaar traag is opgetreden bij de behartiging van de belangen van klager in het civiele proces tegen het politiekorps Gelderland -Zuid, volgt reeds uit de lange duur die met aansprakelijkstelling van het politiekorps en de voltooiing van de concept-dagvaarding gemoeid is geweest, waarvoor  geen rechtvaardiging is gesteld of gebleken. De beslissing van de raad om klachtonderdeel e. gegrond te verklaren zal derhalve worden bekrachtigd, waarbij de gronden worden aangevuld als bedoeld in overweging 5.7, en de gronden worden verbeterd als bedoeld in deze overweging.

5.12 De raad  heeft voor de klachtonderdelen a., d. en e. de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Anders dan de raad acht het hof ook klachtonderdeel b. gegrond, maar dat levert - zoals overwogen onder 5.3 - op zichzelf geen reden voor verzwaring van de maatregel op. Echter: verweerder heeft ten overstaan van het hof onvoldoende blijk gegeven van het besef dat hij - mede in het belang van klager - als patroon en kantoorgenoot van mr. K. deze. beter en inhoudelijker had dienen te begeleiden. Daarom volstaat naar het oordeel van het hof de maatregel van een waarschuwing niet, en wordt met eenparigheid van stemmen de maatregel van berisping  opgelegd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2013, onder nr. 13-135 gegeven, voor zover daarbij klachtonderdeel b ongegrond werd verklaard, en aan verweerder voor de klachtonderdelen  a, d en e de maatregel van waarschuwing is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart ook klachtonderdeel b gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- bekrachtigt de beslissing van de Raad voor het overige.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, P.T. Gründemann, G.J. Niezink, en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2014.