ECLI:NL:TAHVD:2014:124 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6984

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:124
Datum uitspraak: 07-04-2014
Datum publicatie: 14-07-2014
Zaaknummer(s): 6984
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Ook bij optreden als deken blijft advocaten tuchtrecht gelden. Deken mag bemiddelen en zijn mening geven, ook als zaak onder de rechter is omgaan met vertrouwelijke stukken en geljke behandeling van partijen. Vertrouwen advocatuur geschaad. Waarschuwing.

Beslissing van 7 april 2014

in de zaak 6984

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch (verder: de raad) van 4 november 2013, onder nummer OB 82 2013, aan partijen toegezonden op 5 november 2013, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen 1, 2 en 4 gegrond zijn verklaard en klachtonderdeel 3 ongegrond en de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA ECLI:ECLI:NL:TADRSHE:2013:102.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 december 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- een brief van klager van 22 januari 2014 met bijlage.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 februari 2014, waar partijen zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. verweerder zich heeft gemengd in een zaak die op dat moment naar hem bekend was onder de rechter was;

2. verweerder vertrouwelijke correspondentie zijdens klager in de procedure tegen het advocatenkantoor X. Advocaten (hierna X.) wel heeft verstrekt aan de wederpartij, maar vertrouwelijke stukken van de wederpartij ondanks herhaald verzoek niet aan klager heeft verstrekt;

4. verweerder niet heeft gereageerd op diverse verzoeken zijdens klager om informatie over de stand van zaken in het conflict tussen klager en zijn voormalige kantoorgenoot mr. Y. alsmede om lijsten te verstrekken in het conflict tussen klager en X..

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Klager is van 2005 tot 2009 werkzaam geweest bij het advocatenkantoor X. Advocaten (hierna X.). Op 1 januari 2007 is hij toegetreden tot de maatschap. In verband daarmee is een concurrentie- en relatiebeding  overeengekomen. Medio 2009 heeft klager de maatschapsovereenkomst opgezegd. Vervolgens is hij een samenwerkingsverband aangegaan met mr. Y. van het kantoor Y. Advocaten. Deze  samenwerking is beëindigd per 1 mei 2011.

4.2 Tussen klager en X. is vrijwel direct na de opzegging medio 2009 een geschil ontstaan over de financiële afwikkeling met name over het relatiebeding.

4.3 X. heeft zich bij brief van 13 juli 2011 tot verweerder in zijn hoedanigheid van deken gewend. De brief bevat de volgende passage: “Wij hebben aanwijzingen dat (klager) in strijd met het relatiebeding ook voor andere relaties van kantoor (X.) werkzaamheden verricht…. Wij zouden graag uw visie vernemen ten aanzien van deze kwesties. Bijvoorbeeld zou u mr. Y. (die hier verder buiten staat) en …(klager) kunnen vragen om u (alleen) inzage te geven in hun administratie.”                                                                                                             Bij de brief waren processtukken gevoegd in de lopende procedure in conventie en reconventie tussen klager en X..

4.4 Namens klager heeft zijn kantoorgenote bij brief aan verweerder van 14 juli 2011 gereageerd.  Voor zover hier van belang heeft zij betwist dat klager in strijd met het relatiebeding had gehandeld. Daartoe heeft zij inhoudelijke informatie over de relaties verschaft. In de brief, waarvan een afschrift niet aan X. is verzonden, is aan verweerder verzocht de zaak vertrouwelijk te behandelen.

4.5 Verweerder heeft vervolgens bij X. en mr. Y. informatie over de lijsten van door klager bediende relaties ingewonnen die hij op 9 respectievelijk 12 september 2011 heeft ontvangen. Bij brief van 13 september 2011 heeft verweerder aan  de kantoorgenote van klager  bericht dat hij een discrepantie tussen de over en weer verschafte informatie had geconstateerd en in die brief daarvan een aantal dossiers heeft genoemd op grond waarvan hij de bemiddeling neerlegde te meer nu de zaak inmiddels bij de rechtbank aanhangig was gemaakt. Een kopie van deze brief is, volgens de vermelding op die brief, verzonden aan X..

4.6 Per e-mail van 14 september 2011 heeft klagers kantoorgenote aan verweerder gevraagd  bedoelde hem op 9 respectievelijk 12 september 2011 door X. en Y. verstrekte lijsten met cliëntgegevens te verschaffen. Tevens nodigde zij verweerder uit voor een kantoorbezoek aan klager, nu verweerder ook X. op kantoor had bezocht. Aan deze herhaalde verzoeken heeft verweerder ondanks toezegging om te zullen reageren niet voldaan.

5 BEOORDELING

5.1 Het gaat hier om het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Verweerder heeft primair betoogd, zakelijk weergegeven, dat de Raad (en dus ook het Hof) geen tuchtrechtelijke maatregelen tegen hem als deken kan en mag nemen. Hij heeft gesteld dat ingevolge artikel 46 Advocatenwet advocaten alleen onderworpen aan de tuchtrechtspraak zijn voor handelingen (of nalaten) die zij als advocaat hebben verricht.

5.2 Dit in grief 1. weergegeven betoog wordt verworpen. Het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocaten tuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zijn artikel 46 en volgende Advocatenwet op hem van toepassing.

5.3 In grief 2 betoogt verweerder dat de raad ten onrechte klachtonderdeel 1. gegrond heeft geacht. Het hof overweegt daaromtrent het volgende. Zoals ook verweerder opmerkt, heeft de raad met juistheid heeft geoordeeld dat het een deken vrijstaat te bemiddelen in een zaak tussen twee partijen, ook indien de zaak onder de rechter is.  De raad heeft daaraan echter toegevoegd dat de deken zich bij die bemiddeling dient te onthouden van een inhoudelijk oordeel over het geschil dan wel van beïnvloeding van die procedure anderszins. In het midden gelaten, of de raad daarmee binnen de klachtomschrijving is gebleven, is een dergelijke uitspraak in zijn algemeenheid onjuist. Hoewel de deken daarin terughoudend dient te zijn, kan hem niet de bevoegdheid worden ontzegd om in het kader van de bemiddeling zijn mening te geven over het geschil dat ook aan de rechter is voorgelegd. Deze grief is gegrond en het klachtonderdeel zal ongegrond moeten worden verklaard. Daaraan doet niet af dat de deken het verzoek van X. bij brief van 13 juli 2011 om zijn visie te geven ten onrechte als een verzoek om bemiddeling heeft gezien.  

5.4 Grief 3 keert zich tegen de gegrond verklaring van klachtonderdeel 2. Verweerder ontkent de hem vertrouwelijk verstrekte informatie in zijn brief van 13 september 2011 te hebben verstrekt. Hij stelt dat hij partijen gelijk heeft behandeld. Het hof stelt in dit verband voorop dat een deken bij de behandeling van aan hem ter advies of bemiddeling voorgelegde zaken en geschillen de algemeen geldende regels van eerlijke procesvoering in acht heeft te nemen. Zo mag van hem worden verwacht dat hij zijn (bemiddelings-) taak zorgvuldig en transparant vervult, wat onder meer betekent dat hij de partijen gelijk behandelt. Verweerder heeft in deze  zaak niet duidelijk kunnen maken dat hij aan  deze voorwaarden heeft voldaan. In de eerste plaats moet, ondanks de ontkenning daarvan door hem, aannemelijk worden geacht dat hij bij zijn brief van 13 september 2011 aan X. de brief van de kantoorgenote van klager van 14 juli 2011 heeft gevoegd.  Deze brief bevatte inhoudelijke en volgens het verzoek van klager vertrouwelijk te houden informatie over de relaties van klager. Dat verweerder desondanks de namens klager verstrekte gegevens aan X. heeft verstrekt is daarom aannemelijk nu de kantoorgenote van klager na de brief van verweerder d.d. 13 september 2011 direct reageerde met te stellen de brief met “bijlagen” te hebben ontvangen, waaraan zij het verzoek verbond om nu ook de lijsten van 9 en 12 september te ontvangen. Op dit verzoek heeft verweerder niet geantwoord, bijvoorbeeld door haar te wijzen op een misverstand omtrent de bijlagen. Hoe dan ook, de brief zelf bevat inhoudelijke informatie die verweerder zonder toestemming van klager niet openbaar mocht maken. Dit klemt te meer nu na namens klager expliciet om vertrouwelijkheid was gevraagd.  De brief en/of de bijlagen bevatten  de namens klager vertrouwelijk gegeven informatie. Dit brengt tevens mee dat het verweerder niet vrij stond om de partijen toestemming te geven de (door de ander verstrekte) vertrouwelijke informatie  in de lopende procedure in te brengen. Bovendien geldt dat X. blijkens de in het geding gebrachte akte vermeerdering eis in reconventie kennis had van  informatie over klager die klager vertrouwelijk aan verweerder had verstrekt. Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat verweerder zonder toestemming van klager informatie heeft opgevraagd van mr. Y. die, naar verweerder wist, ook een diepgaand geschil had met klager. Het was ongepast dat verweerder ter wille van de door hem beoogde “ bewijsgaring” een derde benaderde. Grief 3. is dus ongegrond.

5.5 In grief 4 bestrijdt verweerder de gegrond verklaring door de raad van klachtonderdeel 4.  Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die voor dit klachtonderdeel in de beslissing van de raad vervat zijn. Het hof verenigt zich daarmee. De grief is ongegrond.

5.6 In grief 5 betoogt verweerder dat hem ten onrechte de maatregel van berisping is opgelegd. Deze grief gaat in zoverre op dat, in aanmerking nemende dat de klachtonderdelen 2. en 4. gegrond zijn gelet op het voorgaande volstaan kan worden met oplegging van na te melden maatregel.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-  vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch  van 4 november 2013, onder nummer OB 82-2013, voor zover daarbij klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart klachtonderdeel 1. ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing;

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline voor het overige.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. T. Zuidema, G.J. Niezink, J.S.W. Holtrop en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2014.