ECLI:NL:TAHVD:2014:112 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6884

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:112
Datum uitspraak: 28-03-2014
Datum publicatie: 07-05-2014
Zaaknummer(s): 6884
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging gedeeltelijke ongegrondverklaring. Klacht tegen advocaat wederpartij in echtscheiding m.b.t. inhoud viergesprek en vastlegging daarvan.

Beslissing van 28 maart 2014

in de zaak 6884

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 24 juni 2013, onder nummer 12-346H, aan partijen toegezonden op 24 juni 2013, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster klachtonderdeel b gegrond is verklaard en de onderdelen a en c ongegrond en geen maatregel is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 juli 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 december 2013, waar beide partijen zijn verschenen en verweerster werd bijgestaan door mr. R..

3 KLACHT

De klacht zoals door de raad geformuleerd houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerster de bespreking van 16 september 2010 heeft georganiseerd om een document in handen te krijgen om te kunnen voldoen aan een door de gemeente gestelde voorwaarde, die er uit bestond dat de gemeente wenste te worden geïnformeerd over de relationele problemen tussen klager en zijn ex-vrouw;

b) de lijst met de afspraken van 16 september 2010 naar de gemeente heeft gestuurd, terwijl klager daarvoor geen toestemming had gegeven;

c) in die lijst een onjuiste weergave van de bespreking heeft gegeven.

Klager heeft in zijn appelschrift aangevoerd dat het tweede deel van zijn klacht onder a betreffende de beschrijving van de eis van de gemeente niet juist is geformuleerd. Uit de klachtbrief van 30 november 2010 leidt het hof af dat het verwijt dat klager verweerster onder klachtonderdeel a maakt is dat verweerster, na de weigering van klager om een brief te ondertekenen waarin klager zou verklaren geen gevaar meer te zullen zijn voor zijn ex-vrouw, kinderen en oppaskinderen, de bespreking van 16 september 2010 als list heeft gebruikt om toch namens klager mededelingen te kunnen doen aan de gemeente. Het hof zal bij zijn beoordeling uitgaan van deze klachtomschrijving.

Klachtonderdeel b is in hoger beroep niet aan de orde nu dat klachtonderdeel door de raad gegrond is verklaard en verweerster daarin heeft berust.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Verweerster trad in de echtscheidingsprocedure waarin klager was verwikkeld op voor de (ex-)vrouw van klager.

4.3 In september 2010 is, op verzoek van verweerster, door de advocaat van klager aan hem een verklaring ter ondertekening voorgelegd, in verband met een door de gemeente te nemen beslissing over de exploitatie door de (ex-)vrouw van klager van haar gastouderbedrijf. Klager heeft deze verklaring niet ondertekend.

4.4 Op 16 september 2010 stond een bespreking tussen klager en zijn advocaat en zijn (ex-)vrouw en verweerster gepland over de omgang met de kinderen.

4.5 Op 15 september 2010 heeft verweerster bij e-mail gericht aan de advocaat van de man laten weten dat tijdens de bespreking van de volgende dag  ook de kwestie van de gemeente onderwerp van gesprek zou zijn, omdat anders de grote kans bestond dat de beslissing van de gemeente over de exploitatievergunning met 4 weken zou worden opgeschoven.

4.6 De bespreking heeft op 16 september 2010 plaatsgevonden en daarbij zijn afspraken  gemaakt over de omgang met de kinderen. Tijdens het gesprek is een afsprakenlijst gemaakt, welke lijst op 17 september 2010 zonder voorafgaande afspraak of toestemming van klager of diens advocaat door verweerster naar de gemeente is gestuurd.

4.7 Bij e-mail van 1 november 2010 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster. 

5 BEOORDELING

5.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a:

5.2 Niet is gebleken dat het gesprek van 16 september 2010 door verweerster is afgedwongen. Gezien  de urgentie van de tussen partijen te bespreken problemen rond de omgang van klager met zijn kinderen en de naderende verhindering voor enige tijd van klager en/of diens advocaat is het begrijpelijk dat de bespreking voor de 16de september 2010 werd geagendeerd. Uit de voorliggende bescheiden blijkt genoegzaam dat het onderwerp van de bespreking de omgangsregeling zou zijn. Dat verweerster de bespreking van 16 september 2010 als list heeft gebruikt om toch namens klager mededelingen te kunnen doen aan de gemeente is naar het oordeel van het hof in het geheel niet vast komen te staan. Verweerster heeft op 15 september 2010 per e-mail gericht aan de advocaat van klager laten weten dat tijdens de bespreking van de volgende dag  ook de kwestie van de gemeente onderwerp van gesprek zou zijn. Gezien de aard van de kwestie van de gemeente (de zorg voor de veiligheid van met name ook de oppaskinderen in relatie tot de problematiek van partijen rond de omgangregeling) moet het voor klager duidelijk zijn geweest dat hetgeen partijen bespraken in het kader van de omgangsregeling en de terzake te maken afspraken ook van belang waren in de kwestie van de gemeente. Het gegeven dat verweerster een kopie van de op 16 september 2010 gemaakte afspraken aan de gemeente heeft toegezonden is door de raad tuchtrechtelijk laakbaar geoordeeld en ligt in hoger beroep niet meer voor.

5.3 Het hof is dan ook van oordeel dat klachtonderdeel a, zoals nader geformuleerd ongegrond is.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c:

5.5 Volgens klager is het door verweerster opgemaakte verslag van de bespreking van 16 september 2010 onjuist voor zover daarin de navolgende passages zijn opgenomen:

A: In aanmerking nemende dat de ouders in aanwezigheid van hun advocaten constructief overleg gevoerd hebben….

B: De ouders zullen zich in deze telefoongesprekken met respect jegens de andere ouder gedragen….

C: Ten gevolge van deze regeling zal de vader zich dus bij geen enkele gelegenheid ophouden of verblijven in of rond de voormalige echtelijke woning te…….

D: Vader geeft aan waar hij met de kinderen zich bevindt in zijn weekend. Zodra dit een vaste woonplaats is geworden, wordt de vaste woonplaats doorgegeven.

5.6 Ten aanzien van A geeft klager aan dat er geen sprake is geweest van constructief overleg. Verweerster heeft aangegeven dat de situatie heel geladen en moeizaam was en dat de advocaten zich hebben beijverd om de zaak rustig te houden, hetgeen toch tot afspraken heeft geleid. Dat het tot afspraken is gekomen wordt niet door klager betwist. Het hof is in dat licht bezien van oordeel dat verweerster ondanks het moeizame karakter van het overleg, het overleg als constructief heeft kunnen beschouwen en dat zo ook heeft kunnen en mogen verwoorden.

5.7 Ten aanzien van C: De passage “Ten gevolge van deze regeling zal de vader zich dus bij geen enkele gelegenheid ophouden of verblijven in of rond de voormalige echtelijke woning te…..” is gezien de bewoordingen opgenomen als gevolgtrekking uit de getroffen regeling ten aanzien van het ophalen en brengen van de kinderen in het kader van de omgangsregeling. Naar het oordeel van het hof stond het verweerster vrij dit zo op te nemen en was dit ook kennelijk in overeenstemming met de onderliggende motieven om tot de getroffen regeling te komen, te weten het verder voorkomen van confrontaties en escalaties tussen partijen.

5.8 Ten aanzien van B en D: Verweerster heeft uitdrukkelijk aangegeven dat de inhoud van de door haar opgestelde schriftelijke weergave van de afspraken overeenkomt met hetgeen is afgesproken. Het zijn naar het oordeel van het hof ook afspraken die passen in een geval waarin wordt gepoogd te komen tot een normalisering van een zeer problematische omgangssituatie. De schriftelijke weergave van de afspraken is de dag na de bespreking aan de advocaat van klager toegezonden. Deze heeft, zoals door verweerster onweersproken is gesteld, op geen enkel moment kenbaar gemaakt dat de weergave niet overeenkomstig met hetgeen besproken en afgesproken is. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet aannemelijk geworden, laat staan komen vast te staan, dat de afspraken door verweerster onjuist zijn weergegeven.

5.9 Gezien al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat ook klachtonderdeel c ongegrond is.

5.10 Klager heeft voorts bezwaren geuit tegen de beslissing van de raad om ondanks de gegrondverklaring van klachtonderdeel b aan verweerster geen maatregel op te leggen. Tegen deze beslissing staat echter Ingevolge artikel 56 lid 1 sub a van de Advocatenwet voor klager geen hoger beroep open. Het hof ziet geen aanleiding om ambtshalve alsnog een maatregel op te leggen. Het hof gaat dan ook aan de terzake door klager geuite bezwaren voorbij.

5.11 Concluderend is het hof van oordeel dat met in achtneming van al hetgeen hiervoor is opgenomen de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden bekrachtigd.   

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 juni 2013, onder nummer 12-346H, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. C..J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.J. Niezink,  P.H. Holthuis en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2014.