ECLI:NL:TAHVD:2013:84 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6350

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:84
Datum uitspraak: 21-01-2013
Datum publicatie: 12-09-2013
Zaaknummer(s): 6350
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging uistpraak raad over niet adequate dienstverlening. Waarschuwing.

Beslissing van 21 januari 2013

in de zaak 6350

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 16 januari 2012, onder nummer M99-2011, aan partijen toegezonden op 17 januari 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster klachtonderdeel 1 ongegrond is verklaard, klachtonderdeel 2 gegrond is verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 februari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- de brief van verweerster aan het hof van 8 november 2012;

- email van klager aan het hof van 12 november 2012;

- email van klager aan het hof van 13 november 2012.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 november 2012, waar verweerster is verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt het volgende in:

1. (…)

2. Verweerster heeft de zaak van klager niet goed behandeld en de procedure niet ingetrokken ondanks klagers herhaalde verzoek daartoe.

4 FEITEN

Verweerster stond klager bij ter zake van de erkenning van en de omgang met zijn dochter. Bij faxbrief van 24 maart 2010 heeft verweerster de rechtbank verzocht de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden. Begin oktober 2010 vernam verweerster van de advocaat van de wederpartij dat op 13 juli 2010 een deelbeslissing was gegeven ter zake van de erkenning en waarin ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling een mondelinge behandeling was gelast.

5 BEOORDELING

5.1 Het hof houdt het ervoor dat de raad, hoewel het niet expliciet op het tweede deel van klachtonderdeel 2 (het deel na het woordje en) heeft beslist, dit tweede deel van klachtonderdeel ongegrond heeft verklaard. Omdat klager hiertegen geen beroep heeft ingesteld valt dit deel van de klacht buiten de omvang van het beroep.

5.2 Het verwijt dat klager verweerster in het eerste deel van klachtonderdeel 2 maakt betreft het niet informeren bij de rechtbank naar de uitkomst op het gedane verzoek tot aanhouding voor onbepaalde tijd. Daardoor nam zij het risico, dat zich vervolgens ook verwezenlijkte, dat de rechtbank het verzoek niet had gehonoreerd en klagers processuele belangen in gevaar kwamen. De raad heeft het eerste deel van klachtonderdeel 2 naar het oordeel van het hof dan ook gegrond verklaard.

In haar beroepschrift voert verweerster vervolgens aan dat de haar opgelegde maatregel te hoog is, omdat de belangen van klager niet zijn geschaad en zij ten tijde van de verweten gedraging nog stagiaire was. Het hof acht de werkervaring, mede omvattende die voorafgaande aan haar stage, van verweerster van een zodanig gewicht dat niet geoordeeld kan worden dat verweerster nog zo onervaren en onzelfstandig was dat haar geen of slechts een beperkt verwijt te maken valt. Tevens meent het hof dat klager, door de niet-ontvankelijkverklaring in de erkenningskwestie door de rechtbank wel degelijk in een nadeliger positie kan komen in een eventuele volgende procedure. Een argument de maatregel te matigen acht het hof dan ook niet aanwezig. Het hof acht te door de raad opgelegde maatregel passend.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 16 januari 2012 gewezen onder nummer M 99-2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, J.P. Balkema, G.J.S. Bouwens en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2013.