ECLI:NL:TAHVD:2013:82 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5752
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2013:82 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-01-2013 |
Datum publicatie: | 12-09-2013 |
Zaaknummer(s): | 5752 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Door niet tijdig een concept memorie aan te leveren en over de inhoud daarvan te overleggen heeft verweerder zich tuchtrechtelijk verwijtbaar in de positie gebracht dat hij zich ontijdig aan de procedure moest onttrekken. Waarschuwing. |
Beslissing van 21 januari 2013
in de zaak 5752
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klagers
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 17 februari 2010, onder nummer 09-213A, aan partijen toegezonden op 17 februari 2010, waarbij een klacht van klagers tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond is verklaard en klachtonderdelen b, c en d ongegrond zijn verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA0329.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 17 maart 2010 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg, waaronder het proces-verbaal van de zitting;
- de brief van klagers aan het hof van 20 juli 2010;
- de brief van klagers aan het hof van 20 juli 2010;
- de brief van klagers aan het hof van 16 november 2010;
- de brief van klagers aan het hof van 28 december 2010;
- de brief van verweerder aan het hof van 6 januari 2011;
- de brief van verweerder aan het hof van 27 januari 2011;
- de brief van verweerder aan het hof van 17 februari 2011;
- de brief van klagers aan het hof van 18 februari 2011;
- de brief van klagers aan het hof van 27 februari 2011;
- de beslissing van de wrakingskamer van het hof van 18 juni 2012;
- de brief van klagers aan het hof van 31 oktober 2012;
- de brief van klagers aan het hof van 6 november 2012.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 november 2012, waar verweerder is verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
a. in strijd met de gemaakte afspraak tussen klagers en verweerder bij het aanbrengen van de dagvaarding d.d. 24 mei 2008 bij de kantonrechter te Amsterdam, niet een dagvaarding van 6 juli 2005 als productie aan de dagvaarding heeft gehecht;
b. zich ontijdig uit de procedure bij de kantonrechter te Amsterdam heeft teruggetrokken door net voor de aanvang van de zaak zijn werkzaamheden neer te leggen;
c. met betrekking tot een appelprocedure, aanhangig bij het gerechtshof Amsterdam, niet tijdig een toevoegingsaanvraag ten behoeve van klagers heeft ingediend en zich ontijdig uit de procedure heeft teruggetrokken;
d. de belangen van klagers niet voldoende heeft behartigd, omdat hij in een eerdere procedure als advocaat van een andere huurder van de woningbouwvereniging tegen wie klagers procedeerden, heeft opgetreden en voor die huurder wel resultaat heeft bereikt.
4 FEITEN
De raad heeft de volgende feiten, voor zover hier van belang, vastgesteld:
3.1 Verweerder stond klagers bij in een geschil tegen hun verhuurder (hierna: "de woningbouwvereniging") bij de kantonrechter te Amsterdam. (…)
3.2 Rond 1 augustus [hof: 2008] hebben klagers verweerder gevraagd om hen ook bij te staan in een appelprocedure tegen dezelfde woningbouwvereniging, aanhangig bij het gerechtshof te Amsterdam. In deze appelprocedure had mr. X zich onttrokken als advocaat van klagers. Verweerder heeft aangegeven de zaak uitsluitend van mr. X over te kunnen nemen indien de Raad voor Rechtsbijstand zou aangeven de daarmee gemoeide kosten te zullen vergoeden. In dat kader liet verweerder bij brief van 6 augustus 2008 aan mr. X weten op dat moment al een aanvraag te hebben ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand.
3.3 Per mail van 6 augustus 2008 zonden klagers aan verweerder het anticipatie-exploot van de woningbouwvereniging toe, waardoor de grieven reeds op 14 augustus 2008 dan wel uiterlijk op 28 augustus 2008 moesten worden ingediend.
3.4 Op 26 augustus 2008 vond een telefoongesprek plaats tussen klagers en verweerder, waarin klagers van verweerder eisten dat hij een door klagers opgesteld concept voor een memorie van grieven zou indienen bij het gerechtshof. Verweerder heeft geweigerd dit te doen, waarop klagers eisten dat verweerder binnen drie uur een eigen memorie van grieven zou toezenden aan klagers, bij gebreke waarvan klagers in de appelprocedure niet gerepresenteerd wilden worden door verweerder. Verweerder heeft daarop een gebrek aan vertrouwen geconstateerd en medegedeeld zich erin te kunnen vinden klagers niet in hoger beroep te representeren. Op dezelfde dag heeft verweerder zijn mededeling schriftelijk bevestigd, het gerechtshof Amsterdam bericht klagers niet te zullen bijstaan in de appelprocedure en het gerechtshof gevraagd om aan klagers een nader uitstel toe te staan voor het indienen van grieven (door een nieuwe procureur). Klagers hebben per mail van 26 augustus 2008 aan verweerder geschreven zich neer te leggen bij diens beslissing om hen niet bij te staan in de appelprocedure.
3.5 Verweerder heeft voorts op 26 augustus 2008 de deken van de Amsterdamse orde van advocaten aangeschreven over zijn voornemen zich te onttrekken als advocaat van klagers. De deken heeft verweerder medegedeeld volledig begrip voor het standpunt te hebben dat verweerder de belangen van klagers niet langer behoorde te behartigen.
3.6 (…)
Deze feiten zijn door partijen (behoudens de datum 1 augustus 2008) niet betwist zodat zij het hof tot uitgangspunt dienen.
5 BEOORDELING
5.1 Volgens artikel 56 lid 1 onder a van de Advocatenwet is een klager slechts bevoegd hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de raad indien en voor zover daarbij zijn klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard. Klagers kunnen dus niet in hun beroep worden ontvangen voor zover dit is gericht tegen de gegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel a.
5.2 Klagers hebben in het door hen ingediende beroepschrift geen grieven aangevoerd tegen (de motivering van) de beslissing op klachtonderdelen b en d. Ook in zoverre kunnen zij niet in hun hoger beroep worden ontvangen.
5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.3.1 Klagers stellen dat de raad ten onrechte als feit heeft vastgesteld dat verweerder eerst op 1 augustus 2008 is gevraagd de procedure bij het hof over te nemen. Dat moet zijn begin mei 2008. Bij deze grief hebben klagers geen belang gelet op de uitkomst van de beoordeling van het hof. Het hof zal uitgaan van een verzoek aan verweerder op 1 augustus 2008 om de zaak over te nemen en zijn aanvaarding van de opdracht onder de voorwaarde zoals door de raad vastgesteld.
5.3.2 In de op voorhand toegezonden pleitnota van verweerder van 27 januari 2011 schrijft verweerder (in punt 18) dat de Raad voor Rechtsbijstand op 12 augustus 2008 extra uren ter beschikking heeft gesteld. Daarmee is aan de voorwaarde voldaan en stond er voor verweerder niets meer aan in de weg om voor klagers op te treden, dat wil zeggen de memorie van grieven voor te bereiden die op 14, althans uiterlijk 28 augustus 2008 genomen moest worden.
5.3.3 Voor zover in klachtonderdeel c erover wordt geklaagd dat niet tijdig een toevoegingsaanvraag ten behoeve van klagers is ingediend, is het onderdeel ongegrond. Tussen 12 en 28 augustus 2008 bestond in beginsel nog voldoende tijd voor het concipiëren van een memorie van grieven. Verweerder heeft het tegendeel niet betoogd.
5.3.4 Voor zover in klachtonderdeel c erover wordt geklaagd dat verweerder op 26 augustus 2008 zich ontijdig uit de procedure zich heeft teruggetrokken (verweerder had zich niet gesteld op 14 augustus 2008 zodat geen sprake is van onttrekken) overweegt het hof het volgende.
5.3.5 De raad kwam tot het volgende oordeel:
De raad constateert dat klagers zich eveneens hebben neergelegd bij de beslissing van verweerder om klagers niet bij te staan in de appelprocedure bij het gerechtshof Amsterdam en dus de zaak niet over te nemen van mr. X, nu zij in hun mail van 26 augustus 2008 aan verweerder hebben geschreven: "Wij leggen ons neer bij uw beslissing". Gezien deze instemming kunnen klagers zich achteraf niet beklagen over het feit [hof: dat] verweerder zich heeft onttrokken als hun raadsman.
5.3.6 Naar het oordeel van het hof staat het feit dat klagers hebben ingestemd met de beëindiging van opdracht er niet aan in de weg dat zij erover klagen dat dat op een verkeerd moment is gebeurd. Dit geldt in het bijzonder in het onderhavige geval waar niet het terugtrekken centraal staat maar de ontijdigheid daarvan.
5.3.7 Op 26 augustus 2008, dus twee dagen vóór het laatst mogelijk tijdstip om deze in te dienen (er was partij-peremptoir aangezegd), had verweerder nog geen concept voor een memorie van grieven gereed en deze dan ook nog niet aan klagers toegezonden. Over de inhoud van de door verweerder op te stellen memorie van grieven is geen overleg gevoerd. Ook een behandelplan, waarin summier wordt aangegeven welke onderwerpen in de memorie van grieven aan de orde zullen worden gesteld, is door verweerder niet opgesteld. Dit hoewel verweerder wist dat klagers tal van schendingen van het EVRM aan de orde wilden stellen. Verweerder kon dan ook op 26 augustus 2008 niet voetstoots aannemen dat zijn voorstel voor een memorie van grieven voor klagers aanvaardbaar zou zijn.
5.3.8 Gelet op het naderen van de rolzitting van 28 augustus 2008 hebben klagers een door henzelf opgestelde memorie van grieven aan verweerder doen toekomen. De inhoud van deze memorie is, naar het oordeel van het hof, inderdaad zodanig dat het hof zich kan voorstellen dat verweerder tegen het overleggen daarvan bezwaar had. Dat het afwijzen van het verlangen van klagers - dat kennelijk mede is ingegeven door de tijdsdruk - om hun voorstel voor een memorie van grieven in te dienen bij het gerechtshof tot een conflict zou leiden, wekt geen verbazing.
5.3.9 Naar het oordeel van het hof is het conflict, zoals dat op het laatste moment is ontstaan, in hoge mate toe te schrijven aan het ontbreken van een behandelplan, het voeren van tijdig overleg over de inhoud van de memorie van grieven en het ontbreken van een (alternatieve) memorie van grieven opgesteld door verweerder, waarmee klagers zouden hebben kunnen instemmen, althans tot discussiestuk had kunnen dienen. De instemming van klagers met het terugtrekken van verweerder is terug te voeren tot dit conflict en niet onbegrijpelijk.
5.3.10 De klacht van klagers dat verweerder hen ‘aan het lijntje heeft gehouden’ en dat hij zich ‘net voor de start van de zaak heeft teruggetrokken en klagers met de brokstukken liet zitten’ (het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard; het daartegen gerichte cassatieberoep is verworpen) is aldus gegrond.
Naar het oordeel van het hof heeft verweerder zich tuchtrechtelijk verwijtbaar in de positie gebracht dat er voor hem geen andere weg meer bestond dan zich op een voor klagers ongelegen en ontijdig moment uit de procedure terug te trekken.
5.3.11 Klachtonderdeel c is mitsdien (deels) gegrond. Op de overige klachten en grieven met betrekking tot dit klachtonderdeel hoeft niet meer te worden beslist. Het hof acht de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden, waarbij tevens is betrokken de gegrondverklaring van klachtonderdeel a en het oordeel van de raad om dienaangaande geen maatregel op te leggen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart klagers niet-ontvankelijk voor zover hun hoger beroep de klachtonderdelen a, b en d betreft;
- vernietigt de beslissing waarvan beroep maar alleen voor zover daarin klachtonderdeel c deels ongegrond is verklaard en ten aanzien van de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verklaart klachtonderdeel c gegrond voor zover verweerder wordt verweten zich ontijdig uit de procedure te hebben teruggetrokken;
- bekrachtigt de beslissing ten aanzien van klachtonderdeel voor het overige;
- legt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, E.B. Knottnerus, L. Ritzema en W.F. van Zant, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2013.