ECLI:NL:TAHVD:2013:73 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6548

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:73
Datum uitspraak: 13-05-2013
Datum publicatie: 09-01-2014
Zaaknummer(s): 6548
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging ongegrondverklaring. Klacht over niet adequate dienstverlening en opschorting/beëindiging dienstverlening wegens onbetaalde declaraties.

Beslissing van 13 mei 2013

in de zaak 6548

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 23 juli 2012, onder nummer 11-344 H, aan partijen toegezonden op 23 juli 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA3045.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 augustus 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 maart 2013, waar klager, vergezeld van mr. X., en verweerder zijn verschenen.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder:

a. bij de belangenbehartiging van klager tekort is geschoten;

b. aan de vennootschap van klager een declaratie heeft gestuurd voor een beroepsprocedure bij de Raad van State, waarin hij de gronden niet heeft aangevuld en waarbij hij niet klager op de hoogte heeft gesteld van de negatieve beslissing in beroep;

c. zich niet op zorgvuldige wijze uit de zaak heeft teruggetrokken.

  Door aldus te handelen c.q. na te laten, heeft verweerder volgens klager de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overschreden.

4 FEITEN

De raad heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet bestreden en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.

2.2 Klager is directeur van A B.V., een in Amsterdam gevestigd kamerverhuurbedrijf en heeft zich gewend tot verweerder met het verzoek hem bij te staan in een bestuursrechtelijke kwestie tegen de gemeente Amsterdam. De vennootschap van klager was bij besluit van 12 augustus 2005 - onder oplegging van een last onder dwangsom - gelast de dakuitbouw van een pand binnen de gestelde termijn te verwijderen. De hoogte van de dwangsom was gesteld € 1.000,-- per week met een maximum van € 8.000,--.

2.3 Verweerder heeft A. B.V. bij aanvang van de werkzaamheden meegedeeld dat op zijn dienstverlening de algemene voorwaarden van zijn kantoor van toepassing zijn en dat hij zijn werkzaamheden zou uitvoeren tegen een uurtarief van € 200,-- exclusief BTW. In artikel 4.4 van de algemene voorwaarden staat vermeld dat verweerder bij gebreke van tijdige betaling bevoegd is de werkzaamheden op te schorten.

2.4 Bij brief van 4 april 2008 heeft verweerder klager gewezen op de mogelijkheid uiterlijk begin mei 2008 verzet aan te tekenen tegen een uitgevaardigd dwangbevel. Klager heeft zich gewend tot een andere advocaat, die verweerder bij faxbrief van 9 mei 2008 heeft verzocht om namens klager een verzetprocedure aanhangig te maken tegen de verbeurde dwangsommen. Aan dit verzoek heeft verweerder geen gehoor gegeven.

2.5 Bij brief van 24 april 2008 heeft verweerder A. B.V. erop gewezen dat een declaratie van 13 februari 2008 ad € 2.503,55 onbetaald was gebleven met het verzoek binnen een week tot betaling daarvan over te gaan. Op 10 september 2008 is A B.V. meegedeeld dat bij gebreke van de voldoening van de openstaande factuur binnen 5 dagen de advieswerkzaamheden zouden worden gestaakt. Voorts heeft verweerder op 15 september 2008 meegedeeld dat het saldo van openstaande facturen € 4.216,35 bedroeg en dat dit bedrag voldaan diende te worden voordat verweerder zijn werkzaamheden zou hervatten. In deze brief heeft verweerder tevens meegedeeld dat de hoger beroeptermijn zou verstrijken op 19 september 2008.

2.6 Nadat A B.V. verweerder kort voor het verstrijken van de beroepstermijn had laten weten dat zij voor betaling had zorg gedragen, heeft verweerder pro forma hoger beroep ingesteld. Klager heeft rechtstreeks de voor de beroepsprocedure verschuldigde griffierechten voldaan, maar de openstaande declaraties van verweerder onbetaald gelaten. Verweerder heeft daarom de gronden van het hoger beroep niet meer aangevoerd.

2.7 Klager heeft verweerder verzocht een bandopname en foto’s als bewijsmateriaal in de procedure in te brengen. Verweerder heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.

2.8 De Raad van State heeft het beroep van A. B.V. bij beslissing van 6 november 2008 niet- ontvankelijk verklaard wegens het niet aanvoeren van de gronden van het hoger beroep. De deurwaarder heeft klager van deze beslissing op de hoogte gesteld en gesommeerd tot betaling van € 8.000,-- wegens verbeurde dwangsommen.

5 BEOORDELING

5.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a wordt in het appelschrift niet meer opgemerkt dan dat de raad geen rekening heeft gehouden met hetgeen over en weer is verklaard. Het debat ter zitting in hoger beroep heeft zich toegespitst op de vraag of verweerder verzuimd heeft een door klager heimelijk op band opgenomen telefoongesprek met een gemeenteambtenaar in geding te brengen in een bestuursrechtelijke procedure tegen de gemeente Amsterdam. Volgens klager was de inhoud van dit gesprek relevant voor het bewijs van de dag waarop bepaalde feiten zich zouden hebben voorgedaan en van het feit dat de ter zitting gehoorde gemeenteambtenaar niet naar waarheid heeft verklaard. Klager stelt verweerder de bandopname en een transcriptie daarvan indertijd aan verweerder te hebben verstrekt.

Verweerder betwist de band en de transcriptie te hebben ontvangen. Wel erkent hij van de bandopname te hebben vernomen. Verweerder vond de opname niet relevant voor de beantwoording van de vraag die bij de rechter voorlag, namelijk of een dakkapel in strijd met het bestemmingsplan was gebouwd.

De bandopname en de transcriptie zijn niet aan het hof overgelegd hoewel ter zitting van het hof klager liet weten recentelijk nog een kopie van de bandopname te hebben gevonden. Het hof ziet, mede gelet op de tijd die klager daarvoor inmiddels heeft gehad, geen aanleiding klager in staat te stellen de transcriptie alsnog in geding te brengen.

Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van klager en verweerder en het ontbreken van (de transcriptie van) de bandopname kan het hof niet vaststellen of verweerder in de belangenbehartiging is tekortgeschoten. De klacht is mitsdien ontoereikend onderbouwd. Bij deze beoordeling is mede in overweging genomen dat, ware de (transcriptie van de) bandopname wel overgelegd, daarmee nog niet gezegd is dat de inhoud daarvan de relevantie heeft die klager daaraan toeschrijft, maar verweerder betwist. In beginsel moet het aan de beleidsvrijheid van de advocaat worden overgelaten te beoordelen of het zinvol en verstandig is om een heimelijk afgeluisterd telefoongesprek met een gemeenteambtenaar aan de bestuursrechter over te leggen. Bijzondere omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder, door de bandopname niet in geding te brengen, kennelijk onjuist heeft gehandeld en de belangen van klager heeft geschaad, worden door klager niet gesteld. Niet wordt onderbouwd waarom de beslissing van de bestuurrechter anders zou hebben geluid. De andersluidende mening van klager is daarvoor onvoldoende.

5.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen b en c heeft het debat ter zitting in hoger beroep zich toegespitst op de vraag of verweerder voor zijn werkzaamheden betaald is geworden, zodat hij niet met een beroep op het onbetaald blijven van de declaraties zijn werkzaamheden mocht opschorten en zich mogen onttrekken aan behandeling van de procedure bij de Raad van State. Klager heeft bij zijn appelschrift twee verklaringen overgelegd om aan te tonen dat verweerder in een café twee bedragen, van € 700,- en € 1.100,- zijn betaald.

Verweerder heeft deze betalingen ontkend en betwist.

Wat er ook moge zijn van deze betalingen, zij zijn in ieder geval ontoereikend voor de betaling van het op 15 september 2008 nog openstaande saldo van € 4.216,35 (zie de hiervoor bij de feiten geciteerde rov. 2.5). Verweerder kon dus op goede gronden weigeren zijn werkzaamheden voort te zetten.

5.3 Het onderzoek in hoger beroep heeft verder niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 juli 2012, nummer 11-344 H.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, L. Ritzema, G.J. Niezink en W.A.M. van Schendel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2013.