ECLI:NL:TAHVD:2013:59 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6553

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:59
Datum uitspraak: 08-04-2013
Datum publicatie: 09-01-2014
Zaaknummer(s): 6553
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Onzorgvuldig om zonder overleg vast te houden aan betaling van het volledige bedrag voor behandeling hoger beroep, nadat hoger beroep door OM was ingetrokken. Verwijtbaar tekort geschoten in behandeling verzoek schadevergoeding ex art. 591a W.Sv. Schorsing vier weken.

Beslissing van 8 april 2013

in de zaak 6553

naar aanleiding van het wederzijds appel van:

klager

en:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 27 augustus 2012, onder nummer

M36-2012, aan partijen toegezonden op 28 augustus 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder, klachtonderdeel a niet ontvankelijk is verklaard voor zover dit ziet op het betalingsgeschil tussen klager en verweerder, klachtonderdeel a voor het overige gegrond en klachtonderdeel b ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 september 2012 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 september 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager van 12 november 2012, welke op 14 november 2012 ter griffie van het hof is ontvangen.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 februari 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:

a. verweerder gedraagt zich niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Hij weigert een bedrag van € 41.650,= te restitueren dat aan hem betaald is voor de behandeling van een hoger beroep in een strafzaak. De zaak is niet doorgegaan omdat het Openbaar Ministerie het appel heeft ingetrokken.

b. De rechter heeft in een procedure ex art. 591a van het Wetboek van Strafvordering de kosten van rechtsbijstand afgewezen, omdat de kosten voor rechtsbijstand niet toereikend gespecificeerd waren en niet helder was of klager in privé of diens vennootschap betaald had.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2  Mr. P., kantoorgenoot van verweerder, heeft klager bijgestaan in een strafzaak. Klager is bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 9 oktober 2008 vrijgesproken. Door het Openbaar Ministerie is hoger beroep ingesteld. Ter zake van het hoger beroep is aan klager door het kantoor van verweerder op 25 november 2008 een factuur gezonden ten bedrage van Euro 35.000,-- exclusief BTW, welk bedrag door klager is voldaan. Bij brief van 9 februari 2010 heeft het Openbaar Ministerie het hoger beroep ingetrokken.

 4.3  Verweerder heeft vervolgens voor klager een verzoekschrift op grond van artikel 591a Sv ingediend. De rechtbank heeft bij beschikking van 13 augustus 2010 het verzoek tot schadevergoeding en kosten van rechtsbijstand afgewezen behoudens een bedrag van Euro 540,- ter zake van de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift.

 4.4  Verweerder heeft voor klager hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 7 april 2011 heeft het gerechtshof te Arnhem het verzoek afgewezen, zij het dat aan klager in plaats van het door de rechtbank toegekende bedrag in verband met het hoger beroep een bedrag van Euro 810,-  is toegekend.

 4.5  Klager heeft verweerder verzocht om restitutie van het door hem betaalde bedrag voor rechtsbijstand in appel, hetgeen verweerder heeft geweigerd.

5 BEOORDELING

 5.1  Het hoger beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel b. Het hoger beroep van verweerder betreft de gedeeltelijke gegrondverklaring van klachtonderdeel a en de zwaarte van de opgelegde maatregel.

 5.2  Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft de raad terecht als uitgangspunt genomen dat de advocaat in financiële aangelegenheden gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid, hetgeen meebrengt dat er duidelijkheid moet bestaan tussen hem en zijn cliënt omtrent hun financiële afspraken. Ter voorkoming van misverstand of geschil dient de advocaat die afspraken schriftelijk vast te leggen.

 5.3  Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen zijn voormalige kantoorgenoot mr. P en klager afgesproken is dat de zaak in het hoger beroep behandeld zou worden voor het door verweerders kantoor in rekening gebrachte bedrag ongeacht de daaraan bestede tijd, derhalve voor een vast bedrag. De raad heeft op goede gronden vastgesteld dat geen schriftelijke vastlegging heeft plaatsgevonden door mr. P, die klagers zaak behandelde, met betrekking tot de prijsafspraak voor behandeling van het hoger beroep van de strafzaak. Toen het hoger beroep door het Openbaar Ministerie werd ingetrokken op een moment dat nog geen datum voor de behandeling was vastgesteld ontstond een nieuwe - naar aannemelijk is door partijen bij de afspraak niet in aanmerking genomen - situatie, waarin verweerder zonder overleg met mr P en klager onverkort heeft vastgehouden aan het gehele bedrag dat voor de behandeling in hoger beroep was afgesproken.

 5.4  In deze omstandigheden is er ook naar het oordeel van het hof sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door verweerder. Hetgeen verweerder heeft aangevoerd kan hieraan niet afdoen. Zo heeft verweerder gesteld dat zijn kantoorgenoten al veel voorbereidende werkzaamheden voor de zitting in hoger beroep hadden verricht, maar daarvan heeft verweerder geen tastbaar bewijs bijvoorbeeld in de vorm van een zaakanalyse geproduceerd, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Voorts heeft verweerder zich in hoger beroep voor het eerst beroepen op de algemene voorwaarden van zijn kantoor en heeft hij gesteld dat klager door het verstrekken van de opdracht aan mr P daarmee akkoord is gegaan. Wat er zij van de toepasselijkheid van die voorwaarden, dit laat onverlet dat door de gang van zaken met betrekking tot de strafzaak een nieuwe situatie was ontstaan, waarin het onzorgvuldig was zonder enig overleg vast te houden aan betaling van het volledige bedrag voor behandeling van de strafzaak van klager in hoger beroep. Terecht heeft de raad hierbij ook in aanmerking genomen dat het standpunt van verweerder niet overeenkomt met hetgeen mr. P in zijn brief van 26 september 2011 heeft geschreven.

 5.5  De grieven van verweerder tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel a falen derhalve en de beslissing van de raad met betrekking tot dit klachtonderdeel zal worden bekrachtigd.

 5.6  Met betrekking tot klachtonderdeel b, waartegen het hoger beroep van klager zich richt, overweegt het hof dat uit de beschikking van de rechtbank Arnhem van 13 augustus 2010 blijkt dat het verzoekschrift op een aantal met name genoemde onderdelen onvoldoende onderbouwd was met relevante feiten en bewijsstukken. Dat betreft in elk geval de vraag of het klager privé dan wel zijn B.V. was die de schade had geleden alsmede de vraag wat voor verzekering (rechtsbijstand of aansprakelijkheid) klager had en wie de verzekeringnemer was. Blijkens de beschikking van het gerechtshof Arnhem heeft verweerder in hoger beroep deze feiten niet, althans niet toereikend, gecorrigeerd dan wel aangevuld, waartoe uiteraard wel de mogelijkheid bestond. Dit heeft ertoe geleid dat ook in hoger beroep het verzoek - behoudens de hiervoor genoemde post - is afgewezen.

 5.7  Naar het oordeel van het hof heeft verweerder hiermee zodanig onder de maat gepresteerd dat dit hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen strafrechtadvocaat is en dat hij derhalve geen of weinig ervaring heeft met verzoeken als de onderhavige. Afgezien van het feit dat niet alle onderdelen van het verzoek specifiek voor het strafrecht zijn - het gaat immers om schadevergoeding - gaat het hof hieraan voorbij. Verweerder had immers advies kunnen en zelfs moeten vragen aan een collega die goed op de hoogte was van dergelijke verzoeken. Zeker nadat de beslissing in eerste aanleg was gewezen had verweerder ten behoeve van het hoger beroep zich verder in de materie moeten verdiepen en advies moeten vragen of de zaak moeten doorverwijzen. Niet gebleken is dat verweerder dit heeft gedaan. Verweerder is derhalve verwijtbaar tekortgeschoten in de kwaliteit van zijn werkzaamheden.

 5.8  Het beroep van klager slaagt derhalve en het hof zal klachtonderdeel b alsnog gegrond verklaren.

 5.9  Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt het hof dat nu klachtonderdeel b ook gegrond wordt verklaard de opgelegde maatregel niet in stand kan blijven. Naar het oordeel van het hof is verweerder op een aantal punten ten opzichte van klager tekortgeschoten en heeft zijn handelen het aanzien van de advocatuur in het algemeen geschaad. Voorts neemt het hof in aanmerking dat aan verweerder recent meerdere tuchtrechtelijk maatregelen zijn opgelegd. Op grond hiervan zal het hof een schorsing van vier weken opleggen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 's Hertogenbosch (M36-2012) van 27 augustus 2012 voor zover daarbij klachtonderdeel b ongegrond is verklaard, alsmede met betrekking tot de opgelegde maatregel;

- verklaart klachtonderdeel b gegrond;

- bekrachtigt de beslissing met betrekking tot klachtonderdeel a;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken en bepaalt dat deze schorsing ingaat op 29 mei 2013 of, indien verweerder alsdan uit anderen hoofde is geschorst in de praktijkuitoefening of niet op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend hieraan;

- draagt de deken in het arrondissement Limburg op om de aan verweerder opgelegde maatregel binnen het arrondissement openbaar te maken op de aldaar gebruikelijke wijze.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, G.J. Niezink, G.R.J. de Groot en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2013.