ECLI:NL:TAHVD:2013:377 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6530

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:377
Datum uitspraak: 28-06-2013
Datum publicatie: 25-07-2018
Zaaknummer(s): 6530
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen deken dat hij klaagster ongemotiveerd heeft uitgesloten van rechtsbijstand door haar verzoek tot aanwijzing van een advocaat niet in behandeling te nemen. Nu de deken, na het verzoek om aanwijzing van een advocaat aanvankelijk buiten behandedingen te hebben gsteld, klaagster alsnog in de gelegenheid heeft gesteld een verzoek tot aanwijzing van een advocaat in te dienen, dat verzoek in behandeling is genomen en op dat dat verzoek een uitvoerig gemotiveerd beslissing is gegeven, kan alleen al daarom niet worden geoordeeld dat de deken zich zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en is van tuchtrechtelijk handelen geen sprake. Klacht ongegrond. Bekrachtiging.  

Beslissing

van 28 juni 2013

in de zaak 6530

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 2 juli 2012, onder nummer R.3791/11.193, aan partijen toegezonden op 4 juli 2012, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder het verzet tegen de beslissing van de voorzitter gegrond is verklaard en de klacht ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 30 juli 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 mei 2013, waar klaagster is verschenen. Verweerder was met bericht afwezig. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij klaagster in zijn brief van 6 april 2011 ongemotiveerd heeft uitgesloten van rechtsbijstand. Klaagster is van mening dat dit in strijd is met haar recht op een eerlijk proces. Volgens klaagster is de beslissing van verweerder nietig, wat meebrengt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder is deken bij de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de deken).

De stafjurist van de deken heeft klaagster per e-mail op 28 april 2009 de voorwaarden meegedeeld, waaraan een verzoek tot aanwijzing van een advocaat conform artikel 13 Advocatenwet moet voldoen. Klaagster heeft daarna een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ingediend, welk verzoek door de deken op 19 januari 2010 is afgewezen. Klaagster is daarbij gewezen op de mogelijkheid om van deze beslissing beklag te doen bij het Hof van Discipline.

Een herhaald verzoek tot aanwijzing van een advocaat is door de deken niet in behandeling genomen, waarvan klaagster bij brief van 9 september 2010 op de hoogte is gesteld.

Op 31 maart 2011 heeft klaagster zich opnieuw tot de deken gewend met een verzoek tot aanwijzing van een advocaat. De stafjurist heeft klaagster namens de deken op 6 april 2011 schriftelijk bericht dat het verzoek niet in behandeling werd genomen, omdat de door klaagster omschreven kwesties geen zaken waren waarvoor op grond van artikel 13 Advocatenwet een advocaat kan worden aangewezen.

Klaagster heeft vervolgens de onderhavige klacht tegen de deken ingediend. De deken heeft tegen de klacht verweer gevoerd en klaagster daarbij tevens toegezegd een nieuw verzoek ex artikel 13 Advocatenwet in behandeling te zullen nemen. Klaagster heeft op 15 juli 2011 dat nieuwe verzoek ingediend. De waarnemend deken heeft op 26 juli 2011 het verzoek afgewezen en daarbij gewezen op de mogelijkheid voor klaagster om van deze beslissing beklag te doen bij het Hof van Discipline, van welke mogelijkheid klaagster geen gebruik heeft gemaakt.

5    BEOORDELING

Klaagster heeft in haar appelmemorie één grief aangevoerd tegen de beslissing van de raad, welke grief erop neerkomt dat de raad ten onrechte niet inhoudelijk heeft getoetst of de deken haar verzoek tot aanwijzing van een advocaat had mogen afwijzen. Het hof acht deze grief om de navolgende redenen niet gegrond.

Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid - in deze kwestie als deken - blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Nu de deken, na het verzoek om aanwijzing van een advocaat aanvankelijk buiten behandeling te hebben gesteld, klaagster alsnog in de gelegenheid heeft gesteld een verzoek tot aanwijzing van een advocaat in te dienen, dat verzoek in behandeling is genomen en op dat verzoek door de waarnemend deken een uitvoerig gemotiveerde beslissing is gegeven, kan alleen al daarom niet worden geoordeeld dat de deken zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake.

De raad heeft bij de beoordeling van de onderhavige klacht terecht de beslissing niet gebaseerd op het artikel 13-verzoek van klaagster. De daarvoor aangewezen weg was, conform het bepaalde in artikel 13 lid 3 Advocatenwet, het doen van beklag bij het Hof van Discipline, van welke mogelijkheid klaagster binnen de daarvoor gestelde termijn na 26 juli 2011 geen gebruik heeft gemaakt.

De beslissing van de raad dient derhalve te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 2 juli 2012 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage in de zaak R. 3791/11.193.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, G.W.S. de Groot, M.L. Weerkamp en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.