ECLI:NL:TAHVD:2013:356 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6748

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:356
Datum uitspraak: 20-12-2013
Datum publicatie: 09-01-2014
Zaaknummer(s): 6748
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Beklag tegen beslissing raad van toezicht houdende verzet tegen de inschrijving
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoeker stelde beklag in tegen verzet dat Raad van Toezicht had ingesteld tegen zijn beëdigingsverzoek. RvT achtte gegronde vrees aanwezig dat verzoeker, die door het Hof van Discipline op 13 januari 2012 vijf maal werd geschrapt, inbreuk zal maken op wetten, verordeningen of besluiten. Beklag ongegrond.

Beslissing van 20 december 2013

in de zaak 6748

naar aanleiding van het beklag van:

verzoeker

tegen:

de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

hierna te noemen: de raad

1 BEKLAG

1.1 Bij verzoekschrift, door de griffie van het hof op 3 april 2013 ontvangen, heeft verzoeker beklag gedaan tegen de beschikking van de raad van 28 februari 2013, houdende verzet tegen inschrijving van verzoeker als advocaat. Bij brief van 8 mei 2013 heeft de raad op het beklag gereageerd.

1.2 De zaak is behandeld ter openbare zitting van het hof van 13 mei 2013. Op die zitting heeft verzoeker twee leden van het hof gewraakt. Het hof heeft het wrakingsverzoek afgewezen bij beslissing van 20 september 2013.

1.3 Het hof heeft de zaak vervolgens mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 november 2013, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. X., advocaat te Den Haag. Mr. X. heeft gepleit aan de hand van een pleitnota met als bijlage een e-mail van mr. Y. d.d. 14 november 2013. De raad heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P.N. van Regteren Altena, deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken).

2 FEITEN

2.1 Verzoeker is op 4 maart 1983 beëdigd als advocaat. verzoeker heeft gedurende lange tijd in Den Haag de civiele cassatiepraktijk uitgeoefend.

2.2 In de loop van de tijd is aan verzoeker een aantal tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd in de vorm van een waarschuwing, meerdere berispingen en meerdere voorwaardelijke schorsingen.

2.3 Bij beslissingen van 13 januari 2012, nrs. 6170, 6171, 6172, 6173 en 6174 heeft het hof beslissingen van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage bekrachtigd, waarbij klachten tegen verzoeker gegrond waren verklaard en aan verzoeker de maatregel van schrapping van het tableau was opgelegd.

2.4 Op 21 januari 2013 ontving de raad van de voorzitter van de Rechtbank Amsterdam een verzoekschrift van verzoeker om te worden ingeschreven als advocaat.

2.5 Bij brief van 28 januari 2013 heeft de deken aan verzoeker bericht dat de raad overwoog verzet te doen tegen de inschrijving. Verzoeker werd verzocht kenbaar te maken of hij door de raad gehoord wilde worden. Bij brief van 31 januari 2013 heeft verzoeker daarop bevestigend geantwoord. Op 20 februari 2013 is verzoeker in de gelegenheid gesteld om ten overstaan van een delegatie uit de raad zijn zienswijze kenbaar te maken.

2.6 Bij beschikking van 28 februari 2013 heeft de raad verzet gedaan tegen de beëdiging [het hof leest: inschrijving] van verzoeker als advocaat.

3 VERZET

3.1 Het verzet tegen de inschrijving berust op de navolgende gronden:

“14. Zonder dat de Raad in het kader van dit verzet inhoudelijk op de betreffende uitspraken in gaat, laten alle zaken volgens het Hof van Discipline hetzelfde patroon zien: onvoldoende communicatie met de cliënt, dossiers die niet op orde zijn en onzorgvuldig gedrag in financiële aangelegenheden, procedurele omissies, fouten en slordigheden. De combinatie met uw reeds aanzienlijke tuchtrechtelijke verleden en het feit dat inmiddels ook weer nieuwe klachten tegen u aanhangig waren gemaakt, maakt dat het Hof er geen enkel vertrouwen in heeft dat uw kantoororganisatie inmiddels zodanig is verbeterd of zal verbeteren, dat klachten als waarover het Hof in deze vijf zaken heeft beslist in de toekomst niet meer zullen voorkomen.

15. De hiervoor aangehaalde uitspraken waarin het Hof van Discipline uw schrapping heeft bekrachtigd dateren van iets meer dan een jaar geleden. Een beëdiging thans of op afzienbare termijn zou inhouden dat de beslissing van het Hof van Discipline door de Amsterdamse Raad van Toezicht gecorrigeerd wordt. Indien het Hof van Discipline gemeend had dat u slechts tijdelijk, maximaal een jaar, niet tot de advocatuur zou kunnen worden toegelaten dan zou het Hof een schorsing van een jaar als maatregel gekozen hebben, in plaats van de zwaardere maatregel van schrapping. Zou de Raad van Toezicht u nu toelaten tot de Amsterdamse Balie, dan zou dit impliceren dat de Raad van Toezicht de mening is toegedaan dat het Hof van Discipline een andere en mildere maatregel had moeten opleggen. De Raad van Toezicht acht het evenwel juist de uitspraken van het Hof van Discipline uitgangspunt bij zijn beslissing te laten zijn.

16. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal de Raad van Toezicht van het hiervoor gestelde uitgangspunt afwijken. In dat geval zouden de bijzondere omstandigheden van het geval ertoe nopen om een advocaat, ondanks schrapping, binnen een aantal jaren nadien alweer tot de advocatuur toe te laten.

17. In uw brief van 18 januari 2013 en tijdens de hoorzitting heeft u een aantal omstandigheden, zoals uw leeftijd, de omstandigheid dat u thans nog onder de overgangsregeling valt, dat u inmiddels een goed werkend computersysteem (incl. boekhoudprogramma etc.) gebruikt, dat u de beschikbaarheid heeft over een professionele secretaresse die u veel werk uit handen neemt en die zo weer ingezet zou kunnen worden en dat de door het Hof in zijn beslissing genoemde nieuwe klachten niet tot tuchtrechtelijke maatregelen hebben geleid, naar voren gebracht, die een inschrijving als advocaat, ondanks schrapping, volgens u rechtvaardigen. Daarbij heeft u ook gewezen op het bericht dat de Deken van een advocaat heeft ontvangen die uw toelating tot de advocatuur toejuicht, alsmede een brief van een voormalige cliënte met dezelfde strekking.

18 Gelet op uw tuchtrechtelijk verleden en in het bijzonder de recente schrapping, bestaat er volgens de Raad van Toezicht gegronde vrees dat u na een toelating als advocaat (wederom) inbreuk zal maken op de voor u geldende wetten, verordeningen en besluiten of dat u zich anderszins schuldig zal maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De Raad van Toezicht neemt de hiervoor aangehaalde uitspraken van het Hof van Discipline als uitgangspunt bij zijn besluit om verzet aan te tekenen tegen uw verzoek om beëdiging. Verbetering van de kantoororganisatie was geen omstandigheid waar het Hof geen rekening mee hield of kon houden. Immers, de indertijd gebrekkige kantoororganisatie was volgens het Hof niet de enige feitelijkheid die aan schrapping ten grondslag werd gelegd. De Raad van Toezicht ziet in de door u aangedragen omstandigheden dan ook geen aanleiding om, binnen afgerond één jaar en twee maanden, van zijn uitgangspunt af te wijken.”

3.2 In zijn reactie op het beklag van 8 mei 2013 heeft de raad hieraan toegevoegd dat de raad geen beleid heeft waarin is vastgelegd dat hij altijd een termijn van vier tot vijf jaar na schrapping hanteert, voordat opnieuw inschrijving kan plaatsvinden. Deze termijn is naar het oordeel van de raad in beginsel wel een minimum termijn die gehanteerd wordt na schrapping, indien het hof bewust geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot schorsing en er zich sinds de schrapping geen uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die tot een kortere termijn zouden nopen.

4 BEOORDELING

4.1 Ingevolge artikel 2 Advocatenwet is ieder die voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen, bevoegd aan de voorzitter van de rechtbank van het arrondissement waarin de verzoeker kantoor wenst te houden schriftelijk inschrijving als advocaat te verzoeken. Ingevolge artikel 3 lid 1 Advocatenwet worden de advocaten door de rechtbank van het arrondissement waarin zij kantoor wensen te houden en aan wier voorzitter zij een verzoek tot inschrijving hebben gedaan op requisitoir van het openbaar ministerie beëdigd.

4.2 De verzoeker wordt niet toegelaten tot de beëdiging, indien de raad van toezicht binnen zes weken na de indiening van het verzoek verklaart tegen de inschrijving verzet te doen. De beschikking houdende verzet kan uitsluitend worden genomen op de gronden genoemd in artikel 4 lid 2 Advocatenwet. Verzet kan onder andere worden gedaan indien gegronde vrees bestaat dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijke advocaat niet betaamt (artikel 4 lid 2, onder b, Advocatenwet).

4.3 De maatregel van schrapping van het tableau zoals voorzien in artikel 48 lid 2, onder d, Advocatenwet geldt, nadat zij onherroepelijk is geworden, voor onbepaalde tijd. In het stelsel van de Advocatenwet staat schrapping van het tableau niet in de weg aan een nieuw verzoek tot inschrijving als advocaat. De Advocatenwet kent ook niet de eis dat een bepaalde termijn verstreken is voordat na schrapping van het tableau een verzoek tot inschrijving kan worden gedaan.

4.4 Schrapping van het tableau is de meest verstrekkende tuchtrechtelijke maatregel. Aard en ernst van deze maatregel en de daarmee te dienen maatschappelijke belangen brengen mee dat wanneer de schrapping wordt gevolgd door een verzoek tot hernieuwde inschrijving, verzet tegen de inschrijving op grond van artikel 4 lid 2, onder b, Advocatenwet in beginsel gerechtvaardigd is, behalve wanneer bijzondere omstandigheden hernieuwde inschrijving van de verzoeker wettigen. Van zodanige omstandigheden kan sprake zijn als de verzoeker inmiddels op een overtuigende wijze blijk heeft gegeven van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen in hoge mate onwaarschijnlijk maakt, of als daarvoor anderszins overtuigende waarborgen zijn geboden.

4.5 In de hiervoor genoemde vijf beslissingen van 13 januari 2012 heeft het hof overwogen dat alle zaken van verzoeker hetzelfde patroon laten zien, te weten onvoldoende communicatie met de cliënt, dossiers die niet op orde zijn en onzorgvuldig gedrag in financiële aangelegenheden, procedurele omissies, fouten en slordigheden. Het hof heeft voorts overwogen dat het er geen enkel vertrouwen in had dat de kantoororganisatie van verzoeker inmiddels zodanig was verbeterd of zou verbeteren, dat klachten als waarover het hof in deze vijf zaken heeft beslist in de toekomst niet meer zullen voorkomen.

4.6 In vervolg hierop overweegt het hof naar aanleiding van de omstandigheden die verzoeker ter ondersteuning van zijn beklag heeft aangevoerd, als volgt.

4.7 Verzoeker heeft aangevoerd dat hij voornemens is zich aan te sluiten bij een kantoorcombinatie en onderdeel wil gaan vormen van een vast bestaand kantoornetwerk. Intervisie staat bij hem voorop en verzoeker committeert zich aan een bestaand organisatorisch keurslijf. Ter adstructie hiervan heeft verzoeker een e-mail overgelegd van mr. Y., advocaat te A., van 14 november 2013. In deze e-mail wordt vermeld dat mr. Y. aan verzoeker, indien hij terugkeert in de advocatuur, in de vorm van een kantoorcombinatie op basis van een kostenmaatschap, tegen betaling een aantal voorzieningen ter beschikking kan stellen, te weten kantoorruimte, secretariële en administratieve werkzaamheden, verzorging van de boekhouding en opstelling van de jaarrekening, debiteurenbeheer en telefoonservice. Mr. Y. voegt daaraan toe dat als verzoeker interesse heeft in samenwerking, de details in een nadere bespreking verder kunnen worden uitgewerkt.

4.8 Het hof moet vaststellen dat hier sprake is van niet meer dan een mogelijk aanbod van voor de praktijkuitoefening elementaire voorzieningen. De gestelde aansluiting bij een kantoorcombinatie – ter zake waarvan overigens nog niets definitief vaststaat – beperkt zich daartoe. Blijkens de toelichting ter zitting van het hof is verzoeker voornemens binnen deze kantoorcombinatie zelfstandig de civiele cassatiepraktijk uit te oefenen. Niet aannemelijk is geworden dat verzoeker werkzaam zal zijn in een hechte structuur die gekenmerkt wordt door collegiale toetsing, begeleiding en ondersteuning van de praktijkuitoefening. Het hof merkt hierbij nog op dat – naar ter zitting door verzoeker is meegedeeld – de overige in de kantoorcombinatie werkzame advocaten niet de civiele cassatiepraktijk beoefenen. Naar aanleiding van vragen van de zijde van het hof heeft verzoeker niet duidelijk kunnen maken dat in de beoogde nieuwe constellatie stelselmatig sprake zal zijn van een deugdelijke intervisie.

4.9 Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat hij beschikt over een goed werkend computersysteem inclusief boekhoudprogramma en roladministratie en dat hij gebruik zal maken van de diensten van een professionele secretaresse. Deze voorzieningen bieden op zichzelf geen waarborgen met betrekking tot het gedrag van verzoeker zelf, in het bijzonder op het punt van voldoende communicatie met de cliënt, het op orde houden van dossiers, zorgvuldig gedrag in financiële aangelegenheden en het voorkomen van procedurele omissies en van fouten en slordigheden.

4.10 Verzoeker stelt dat hij voornemens is niet meer zaken te aanvaarden dan ‘behapbaar’ is. In hetgeen verzoeker heeft gesteld over de door hem voor de toekomst beoogde praktijkuitoefening ziet het hof daarvoor geen waarborgen. Het is immers verzoeker die geheel naar eigen inzicht blijft bepalen welke zaken hij aanneemt en welke niet.

4.11 Ten slotte heeft verzoeker opgemerkt dat hij instemt met verscherpt toezicht van de orde van advocaten. Het hof acht deze instemming geen relevant gegeven. Het is de verantwoordelijkheid van een advocaat zelf om tekortkomingen in de praktijkuitoefening te voorkomen. Dat dient niet afhankelijk te zijn van het door de orde uitgeoefende toezicht of van de intensiteit daarvan.

4.12 Het hof komt tot de conclusie dat verzoeker niet op een overtuigende wijze blijk heeft gegeven van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen in hoge mate onwaarschijnlijk maakt en dat daarvoor ook anderszins geen overtuigende waarborgen zijn geboden. Er is dan ook geen sprake van bijzondere omstandigheden, zodat het hof het door de raad gedane verzet gerechtvaardigd acht. Het hof is met de raad van oordeel dat er gegronde vrees bestaat dat verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

4.13 Beslist moet worden als volgt.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag tegen de beschikking van de Raad van Toezicht in het arrondissement Amsterdam ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.B.A.P.M. Ficq, G.R.J. de Groot, J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van

mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.