ECLI:NL:TAHVD:2013:34 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6457

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:34
Datum uitspraak: 07-01-2013
Datum publicatie: 09-01-2014
Zaaknummer(s): 6457
Onderwerp:
  • Maatregelen, subonderwerp: Verklaring ex artikel 48 lid 7 Advocatenwet
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Zorgplicht jegens klager ernstig geschonden. Gelet op grote financiële risico's had verweerder moeten ontraden geen verweer te voeren. Toevoegingsmogelijkheid niet onderzocht. Geen schriftelijke vastlegging afspraken. Bekrachtiging beslissing raad. Onvoorwaardelijke schorsing twee weken.

Beslissing van 7 januari 2013

in de zaak 6457

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 mei 2012, onder nummer M 203-2011, aan partijen toegezonden op 8 mei 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 gegrond zijn verklaard, de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken is opgelegd, klachtonderdeel 4 ongegrond is verklaard en is uitgesproken dat  ingevolge artikel 48 lid 7 van de Advocatenwet verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 juni 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 november 2012, waar alleen verweerder is verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1. Verweerder nooit duidelijk heeft uitgelegd hoe de regeling met betrekking tot onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten en kinderen in elkaar zit en welke gegevens en stukken klager hem moest verschaffen om namens klager verweerder te voeren tegen het verzoek van zijn ex-echtgenote ter zake kinder- en partneralimentatie;

2. Verweerder de belangen van klager in de echtscheidingsprocedure niet (naar behoren) heeft behartigd;

3. Verweerder klager nooit heeft geïnformeerd omtrent de risico’s die zijn verbonden aan het niet of niet tijdig indienen van stukken, het voeren van verweer en de kosten die verbonden zijn aan zijn bemoeiingen en procedures;

4. Verweerder weigerde vragen te beantwoorden van de opvolgende advocaat van klager ten aanzien van de door verweerder aan klager gegeven adviezen en belangenbehartiging in rechte; verweerder stuurde de opvolgende advocaat van klager een pakket stukken toe waar die advocaat vrijwel niets mee kon;

5. Verweerder heeft de mogelijkheid van een toevoeging niet met klager besproken.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Klager heeft zich in juli 2008 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan bij de voorgenomen echtscheiding tussen klager en zijn toenmalige echtgenote, mevrouw H. Korte tijd later heeft de advocaat van mevrouw H. een echtscheidingsverzoek met nevenvorderingen ingediend bij de rechtbank Maastricht. Verweerder heeft, tegen dat verzoek geen verweer gevoerd. Bij beschikking van 14 januari 2009 heeft de rechtbank de echtscheiding uigesproken en de nevenvorderingen, waaronder de verzochte bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen en de verzochte bijdrage in het levensonderhoud van mevrouw H., toegewezen. Tegen deze beschikking heeft verweerder geen hoger beroep ingesteld.

4.3 In de periode voorafgaand aan de beschikking van de rechtbank en ook daarna heeft overleg plaatsgevonden tussen verweerder en de advocaat van mevrouw H. met het doel om de gevolgen van de echtscheiding in der minne te regelen. In het kader van dat overleg heeft verweerder aan de advocaat van mevrouw H. verzocht om ten behoeve van klager een draagkrachtberekening te maken.

4.4 Over de gevolgen van de echtscheiding en in het bijzonder over de hoogte van de door klager verschuldigde bijdragen hebben klager en mevrouw H. niet tijdig overeenstemming bereikt. Dat heeft er toe geleid dat mevrouw H. is overgegaan tot tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank en heeft zij loonbeslag laten leggen onder de werkgever van klager. Eenzelfde loonbeslag is gelegd door de verstrekker van de hypotheek op de echtelijke woning van klager en mevrouw H., die later met een machtiging van de voorzieningenrechter door mevrouw H. is verkocht.

5 BEOORDELING

5.1 In zijn appèlmemorie voert verweerder aan dat hij alles in het werk heeft gesteld om de belangen van klager zo goed mogelijk te behartigen en dat de herhaalde instructie van klager om “zo min mogelijk kosten te maken” daarbij een “beslissende rol” heeft gespeeld. Deze instructie heeft volgens verweerder onder andere geleid tot de afspraak met klager dat door verweerder geen verweer zou worden gevoerd in de echtscheidingsprocedure, maar dat getracht zou worden de gevolgen van de echtscheiding in der minne te regelen. Dat dit niet is gelukt wijt verweerder mede aan de omstandigheid dat klager ondanks herhaald verzoek van verweerder zou hebben nagelaten om verweerder van de noodzakelijk (financiële) informatie te voorzien. Verweerder wijst er verder op dat hij tijdens de eerste bespreking met klager de mogelijkheid van een toevoeging heeft besproken, maar dat toen is gebleken dat die mogelijkheid er, gelet op de financiële situatie van klager, niet was.

5.2 De klachtonderdelen 1 tot en met 3 zien op het handelen in strijd met de zorgplicht die verweerder als advocaat van klager, die zijn belangen aan verweerder toevertrouwde, had. Het hof is – evenals de raad – van oordeel dat verweerder zijn zorgplicht jegens klager op ernstige wijze heeft geschonden. Verweerder had niet alleen de opdracht van klager en de voorwaarden waaronder hij de opdracht had aanvaard, schriftelijk aan verweerder moeten bevestigen, maar vervolgens ook alle belangrijke afspraken met klager over de wijze waarop de opdracht zou worden uitgevoerd. Omdat tussen klager en mevrouw H. geen overeenstemming bestond over de gevolgen van de echtscheiding en omdat de door mevrouw H. gevorderde alimentatie relatief hoog was, had verweerder, gelet op de grote financiële risico’s voor klager indien geen verweer zou worden gevoerd, klager zowel mondeling als (in ieder geval) schriftelijk moeten ontraden om van het voeren van verweer af te zien en had hij klager daarbij op de risico’s en mogelijke financiële consequenties van een dergelijke aanpak moeten wijzen. Verweerder had klager in ieder geval en ook schriftelijk moeten wijzen op de mogelijkheid en de noodzaak om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 14 januari 2009 en hij had klager toen opnieuw moeten wijzen op de mogelijke gevolgen voor klager, indien een hoger beroep achterwege zou blijven. Verweerder heeft dit alles nagelaten. De omstandigheid dat, zoals verweerder aanvoert, klager moeilijk bereikbaar was en hij mogelijk geen post las, levert geen enkele rechtvaardiging voor de handelwijze van verweerder op. Hetzelfde geldt voor de door verweerder genoemde omstandigheid dat de opvolgende advocaat van klager geen beter resultaat voor klager zou hebben kunnen bereiken.

5.3 Wat klachtonderdeel 5 betreft kan naar het oordeel van het hof  in het midden blijven of een verzoek om een toevoeging voor klager al dan niet tot het verlenen van een toevoeging zou hebben geleid. Verweerder had in ieder geval de financiële consequenties van zijn bijstand, waaronder de eventuele mogelijkheid om een toevoeging te verkrijgen, schriftelijk aan klager moeten bevestigen. Ook dit heeft verweerder nagelaten.

5.4 Uit het voorgaande volgt dat de grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad ongegrond zijn. Het hof is met de raad van oordeel dat de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken, met openbaarmaking zoals door de raad geboden, passend is. Daarom zal het hof de beslissing van de raad bekrachtigen en bepalen dat de schorsing zal ingaan op 1 februari 2013.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 7 mei 2012, onder nummer M 201-2011;

- bepaalt dat de schorsing van verweerder aanvangt op 1 februari 2013, of, indien verweerder op dat moment niet op het tableau staat ingeschreven of uit andere hoofde geschorst is, onmiddellijk na afloop van de periode gedurende welke verweerder niet op het tableau staat ingeschreven, respectievelijk nadat de schorsing zal zijn geëindigd.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.P. Balkema, R. Verkijk en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2013.