ECLI:NL:TAHVD:2013:329 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6773

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:329
Datum uitspraak: 18-11-2013
Datum publicatie: 07-01-2014
Zaaknummer(s): 6773
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij in omgangskwestie gedeeltelijk gegrond, namelijk wegens bewust opnemen onjuiste informatie in verzoekschrift en wegens het in het geding brengen van vertrouwelijke stukken van klager. Waarschuwing.

Beslissing van 18 november 2013

in de zaak 6773

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Gravenhage (verder: de raad) van 25 maart 2013, onder nummer R.4022/12.156, aan partijen toegezonden op 26 maart 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerster voor wat betreft onderdeel c deels gegrond is verklaard, een maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond is verklaard. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als YA4070.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 april 2013 ter griffie van het hof ontvangen. De memorie waarbij verweerster deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 april 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- de antwoordmemorie van verweerster;

- de brief van klager d.d. 19 juni 2013;

- de brief van klager d.d. 13 augustus 2013;

- de brief van klager d.d. 4 september 2013;

- de brief van verweerster d.d. 16 augustus 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 september 2013, waar klager en verweerster zijn verschenen, de laatste bijgestaan door mr. X.. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a. De rechtbank heeft misleid door in verschillende stukken onjuiste informatie te verstrekken en deze informatie als feiten te presenteren;

b. Een poging tot mediation van klager en zijn ex-echtgenote heeft gefrustreerd;

c. Enkele vertrouwelijke stukken in het geding heeft gebracht;

d. Klager op onnodige kosten heeft gejaagd.

4 FEITEN

 Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Klager heeft een strafrechtelijk verleden. Hij is ruim 20 jaar geleden veroordeeld voor seksueel misbruik van een minderjarige.

4.2 Verweerster stond de ex-echtgenote (hierna: de vrouw) van klager bij in verschillende procedures betreffende het gezag over en de omgang met hun gezamenlijke zoontje T.. In die procedures is door verweerster gerefereerd aan bedoeld strafrechtelijk verleden van klager.

4.3 Een van die procedures is een door verweerster namens de vrouw met inleidend verzoekschrift van 28 februari 2011 aanhangig gemaakt geding. Als producties heeft verweerster onder meer in het geding gebracht:

a. een foto van ontklede jongens;

b. een groot aantal pagina’s uit het persoonlijke dagboek van klager uit 1988;

c. persoonlijke aantekeningen van klager van de therapie die hij volgde in de jaren ’90.

4.4 In randnummer 141 op blz. 37 van genoemd inleidend verzoekschrift heeft verweerster gesteld:

 “De vrouw heeft (…)V. verzocht een advies op maat uit te brengen met betrekking tot de meest geschikte verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vrouw zal dit advies nog nader in de procedure brengen.”

 en in randnummer 172 op blz. 43:

 “De vrouw verzoekt primair de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (…) te wijzigen aan de hand van het nog nader door de vrouw in de procedure te brengen advies op maat van (…)V.”.

4.5 De in 4.4 bedoelde heer V., verbonden aan een mediation-, advies- en coachingbureau te Den Haag, heeft op 9 maart 2011, naar aanleiding van een e mailbericht van klager van dezelfde datum met als bijlage onder meer blz. 43 van het inleidend verzoekschrift, aan klager een e-mailbericht gestuurd met de volgende inhoud:

 “(…) Zoals ik u reeds telefonisch meedeelde heb ik aan de moeder van T. geen “advies op maat” gegeven zoals wordt gesuggereerd in het verzoekschrift. Ik heb met haar geen contact gehad.”.

4.6 Bij brief van 20 december 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

5 BEOORDELING

5.1 De grieven 1 en 2 richten zich tegen de ongegrond verklaring van klachtonderdeel d. Met grief 2 geeft klager, naar het hof begrijpt, bovendien te kennen dat hij meent dat de raad klachtonderdeel b ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Middels grief 3 wordt erover geklaagd dat klachtonderdeel a ten onrechte door de raad ongegrond is geacht. Grief 4 stelt aan de orde dat klager meent dat de raad ten onrechte grief c niet geheel gegrond heeft verklaard.

5.2 Evenals de raad stelt het hof voorop dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

5.3 Uit de in 4.4 en 4.5 weergegeven feiten volgt dat verweerster de rechtbank in het inleidend verzoekschrift van 28 februari 2011 onjuist heeft voorgelicht door de mededeling in randnummer 141, inhoudende dat vóór die datum de heer V. was verzocht om een advies op maat uit te brengen. Verweerster heeft de inhoud van het e-mailbericht van 9 maart 2011 aan klager van de heer V. onvoldoende gemotiveerd weersproken.

 De mededeling, die feitelijk onjuist is gebleken, betreft geen onbeduidend detail, maar een advies van een (partij)deskundige dat verweerster namens de vrouw kennelijk ten grondslag wilde leggen aan een belangrijk onderdeel van haar verzoek, te weten het wijzigen van de verdeling van de verzorgings- en opvoedingstaken tussen de vrouw en klager ten aanzien van hun minderjarig zoontje. Bij deze stand van zaken kan de conclusie geen andere zijn, dan dat verweerster zich bij het opstellen van haar inleidend verzoekschrift bewust is geweest van de onjuistheid van de betreffende mededeling.  Op grond hiervan is het hof van oordeel dat verweerster met het doen van de onjuiste mededeling over de schreef is gegaan en rekent het hof verweerster deze onjuistheid zwaar aan.   In zoverre is klachtonderdeel a gegrond en slaagt grief 3.

5.4 Het onderzoek in hoger beroep met betrekking tot de klachtonderdelen b en d heeft  niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. Dit brengt mee dat de grieven 1 en 2 falen.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c geldt het volgende.

 Anders dan de raad, acht het hof dit onderdeel eveneens gegrond voor zover dit ziet op het overleggen door verweerster van de in 4.3 onder b bedoelde pagina’s uit het persoonlijk dagboek van klager uit 1988. Daarbij neemt het hof de overwegingen in 5.10 van de beslissing van de raad ook ten aanzien van het dagboek van klager over en maakt deze tot de zijne.

 Dat ook dit deel van het klachtonderdeel gegrond is wordt niet anders doordat de pagina’s uit het zeer gedateerde dagboek als bijlagen waren gehecht aan de door de vrouw tegen klager gedane strafrechtelijke aangifte en evenmin doordat het in het geding brengen van die pagina’s heeft plaatsgevonden nadat die aangifte was gedaan. Waar het op aankomt is dat enkel het ter kennis van de rechter brengen van deze pagina’s reeds een ongeoorloofde inbreuk op de privacy van klager door verweerster oplevert. Daarbij heeft verweerster niet aannemelijk gemaakt dat het per se nodig was om kopieën van de pagina’s in rechte over te leggen. Als verweerster het voor een toereikende onderbouwing van de verzoeken van haar cliënte noodzakelijk oordeelde om die kopieën in het geding te brengen, zou het bepaald op haar weg hebben gelegen om zich daarover vooraf te verstaan met de advocaat van de wederpartij en/of de deken hierover – eveneens vooraf – te raadplegen.

 De conclusie is dat klachtonderdeel c eveneens gegrond is voor zover daarbij is geklaagd over het door verweerster in het geding brengen van de in 4.3 onder b bedoelde bescheiden. In zoverre slaagt grief 4.

 Ten aanzien van de ongegrond verklaring van klachtonderdeel c voor zover dat ziet op het overleggen van de mediationovereenkomst neemt het hof de overweging in 5.8 van de beslissing van de raad over en maakt deze tot de zijne.

5.6 De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a ten dele gegrond is, dat klachtonderdeel c in verdergaande mate gegrond is dan de raad heeft geoordeeld, dat de grieven 1 en 2 falen en dat de grieven 3 en 4 ten dele gegrond zijn.

5.7 Ten aanzien van de op te leggen maatregel geldt het volgende. Hoewel het hof, anders dan de raad, klachtonderdeel a – zij het slechts ten dele – gegrond acht en klachtonderdeel c in verdergaande mate gegrond acht dan de raad heeft geoordeeld, ziet het hof geen aanleiding om aan verweerster een verdergaande maatregel op te leggen dan die van een enkele waarschuwing.

5.8 Mede omwille van de leesbaarheid zal het hof de beslissing van de raad in haar geheel te vernietigen en opnieuw recht doen als hierna te melden.          

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de onder nummer R 4022/12.156 gegeven beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 25 maart 2013;

en, opnieuw recht doende:

- verklaart klachtonderdeel a in zoverre gegrond, dat verweerster in het door haar ingediende verzoekschrift van 28 februari 2011 onjuist heeft vermeld dat de vrouw V. heeft verzocht een advies op maat uit te brengen met betrekking tot de meest geschikte verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en zij aldus de rechtbank heeft misleid;

- verklaart klachtonderdeel c in zoverre gegrond dat verweerster vertrouwelijke stukken, te weten e-mails uit 2009 tussen klager en zijn toenmalige advocaat en de hiervoor in 4.1.3 genoemde producties, in het geding heeft gebracht;

- legt verweerster daarvoor de maatregel van een enkele waarschuwing op;

- verklaart de klachtonderdelen a en c voor het overige, en de klachtonderdelen b en d in hun geheel ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, P.T. Gründemann, A.J.M.E. Arpeau, G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2013.