ECLI:NL:TAHVD:2013:277 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6665

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:277
Datum uitspraak: 11-10-2013
Datum publicatie: 18-12-2013
Zaaknummer(s): 6665
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Dekenklacht over excessief declareren ongegrond. Uitgangspunt voor de tuchtrechter is de begroting door de Raad van Toezicht dan wel die van de rechter. Verweerder heeft zich na begroting door Raad van Toezicht ex art. 33 WTBZ tot voorzieningenrechter gewend, waarna over de declaraties een schikking is getroffen. Daarmee is de begroting van de Raad van Toezicht niet meer leidend.

Beslissing van 11 oktober 2013

in de zaak 6665

naar aanleiding van het hoger beroep van:

De deken van de Orde van Advocaten

Bij de Hoge Raad der Nederlanden

deken

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 10 december 201, onder nummer R.3998/12.132, aan partijen toegezonden op 11 december 2012, waarbij een dekenklacht van de deken tegen verweerder ongegrond is verklaard

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij de deken van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 januari 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 augustus 2013, waar mr. X. namens de deken en verweerder zijn verschenen. Mr. X. heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3 DEKENKLACHT

3.1 De dekenklacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, meer in het bijzonder verwijt de deken verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan excessief declareren.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Verweerder heeft zijn voormalig patroon mr. Y in 2011 bijgestaan in een geschil dat mr. Y had met een van zijn huurders. Verweerder heeft in dat geschil de conclusie van antwoord opgesteld. Verweerder heeft aan mr. Y op 17 november 2011 een declaratie gezonden ten bedrage van € 12.416,96. Mr. Y heeft tegen deze declaratie bezwaar gemaakt.

4.2 Op verzoek van mr. Y heeft een begrotingsprocedure plaatsgevonden. Verweerder heeft de Raad van Toezicht drie declaraties ter begroting gezonden. De onder 4.1 genoemde declaratie, alsmede twee declaraties van respectievelijk 24 en 28 november 2011 ten bedrage van respectievelijk € 2.295,75 en € 90,81.

4.3 De Raad van Toezicht heeft bij beslissing van 15 mei 2012 de declaraties als volgt begroot: de declaratie van 17 november 2011 op € 6.280,20, die van 24 november 2011 op € 860,61 en die van 28 november 2011 op € 90,81. Op een totaal in rekening gebrachte tijd van 66 uur en 54 minuten is er door de Raad van Toezicht 35 uur en 20 minuten gematigd.

4.4 Verweerder heeft geen genoegen willen nemen met de  begroting van de Raad van Toezicht en heeft de voorzieningenrechter op de voet van artikel 33 Wet Tarieven Burgerlijke Zaken verzocht de declaraties te begroten. Het verzoek van verweerder is behandeld op 4 oktober 2012. Verweerder en mr. Y zijn tijdens die zitting een schikking overeengekomen, inhoudende dat mr. Y bovenop het door de Raad van Toezicht begrote bedrag, aan verweerder nog een bedrag betaalde van € 3.000,- exclusief BTW.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft met instemming van de deken na de behandeling ter zitting het dossier van verweerder ingezien. Op basis daarvan is de raad in de bestreden beslissing tot het oordeel gekomen dat van excessief declareren onvoldoende is gebleken. De raad heeft daartoe overwogen dat de inleidende dagvaarding 22 pagina’s tekst besloeg en meer dan 100 pagina’s aan producties die voor het overgrote deel tekst bevatten. Aannemelijk en ook redelijk is dat verweerder die producties heeft moeten lezen om die te kunnen beoordelen en daarop zo nodig te kunnen reageren. Dat lezen kost vanzelfsprekend tijd. De door verweerder opgestelde conclusie van antwoord telt 38 pagina’s tekst, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid producties is gevoegd. Alleen al het verzamelen en selecteren van de producties moet naar het oordeel van de raad al aanzienlijk wat tijd gekost hebben. Wanneer daarbij dan nog wordt opgeteld het opstellen van de conclusie van antwoord, komt de door verweerder daaraan bestede tijd de raad niet onredelijk laat staan excessief voor, aldus de raad. Verder heeft de raad overwogen dat mr. Y bereid is geweest om meer te betalen dan door de Raad van Toezicht begroot waardoor de marge tussen het gedeclareerde bedrag en het begrote bedrag kleiner is geworden. In de uiteindelijk resterende marge ziet de raad geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van excessief declareren.

5.2 In zijn appelmemorie stelt de deken dat de raad te diepgaand heeft getoetst. De deken werpt de vraag op of de raad het werk van de Raad van Toezicht bij een begrotingskwestie mag overdoen en zijn eigen oordeel daarvoor in de plaats mag stellen. Voorts stelt de deken dat de marge tussen hetgeen gedeclareerd is en wat gedeclareerd had kunnen worden, niet anders is geworden doordat de marge tussen wat betaald is en wat gedeclareerd is, is gewijzigd.

5.3 Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is op dit moment nog steeds dat voor de beoordeling van (de redelijkheid van) een declaratie in burgerlijke zaken uitsluitend de begrotingsprocedure van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken beslissend is. De maatstaf waarnaar uit tuchtrechtelijk oogpunt een declaratie wordt beoordeeld, ligt vast in artikel 46 van de Advocatenwet. Dit brengt bij de beoordeling van de onderhavige dekenklacht met zich, dat voor tuchtrechtelijk ingrijpen slechts dan plaats is indien het salarisbedrag excessief is. Uitgangspunt voor de tuchtrechter is, indien er begroot is, de begroting van de Raad van Toezicht, dan wel die van de rechter. De deken verwijst naar de begroting van de Raad van Toezicht en stelt op basis daarvan dat de declaratie excessief is. In de onderhavige zaak is voor het hof echter van belang dat verweerder zich niet heeft willen neerleggen bij de begroting van de Raad van Toezicht. Hij heeft zich op de voet van artikel 33 Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken tot de voorzieningenrechter gewend. Tot een uitspraak van de voorzieningenrechter is het niet gekomen omdat op de zitting van de voorzieningenrechter tussen verweerder en mr. Y een schikking is getroffen. Daarmee is, anders dan de deken stelt, de door de Raad van Toezicht verrichte begroting niet meer leidend voor de vraag of al dan niet excessief is gedeclareerd. De Wet Tarieven in Burgerlijke zaken biedt een advocaat de mogelijkheid zich tot de rechter te wenden indien hij het niet eens is met de begroting van de Raad van Toezicht. De uitspraak van de rechter is in dat geval leidend en niet de begroting door de Raad van Toezicht. Gelet op de bereikte overeenstemming tussen verweerder en mr. Y ziet het hof in deze zaak geen grondslag voor de kwalificatie ‘excessief’ in het declaratiegedrag van verweerder. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het hof in deze zaak wel tot het oordeel zou moeten komen dat sprake is geweest van excessief declareren, is het hof niet gebleken. Het hof zal de beslissing van de raad dan ook bekrachtigen, zij het op andere gronden.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 10 december 2012 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage onder nummer R.3998/12.132.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A. Minderhoud, R. Verkijk en M.L. Weerkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.