ECLI:NL:TAHVD:2013:191 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6603

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:191
Datum uitspraak: 16-08-2013
Datum publicatie: 22-09-2013
Zaaknummer(s): 6603
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bekrachtiging uitspraak raad betreffende klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder mocht afgaan op door zijn cliënte aan hem verschafte informatie en heeft de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Handelwijze niet onnodig grievend, uitlatingen niet onwaar of onnodig grievend. Ongegrond.

Beslissing van 16 augustus 2013

in de zaak 6603

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 8 oktober 2012, onder nummer M 52-2012, aan partijen toegezonden op 9 oktober 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 31 mei 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in:

verweerder, advocaat van de ex-partner van klager, heeft zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt; immers, hij heeft zich schriftelijk en mondeling bediend van onjuiste stellingen; bovendien heeft hij klager onnodig gegriefd; zo heeft hij er onnodig voor gezorgd, dat er parketpolitie bij de zitting aanwezig was, omdat klager gewelddadig zou zijn.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder heeft zijn cliënte bijgestaan in diverse procedures, zowel civielrechtelijk als familierechtelijk, tussen zijn cliënte en klager. In deze procedures en in de tussen de advocaten gevoerde correspondentie heeft verweerder onder meer gesteld dat klager:

- niet de waarheid zou spreken, dingen zou verzinnen en liegen;

- goederen zou hebben meegenomen/gestolen;

- onderdelen van een beveiligingsinstallatie zou hebben verduisterd/gestolen;

- valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd;

- fysiek en verbaal geweld gebruikte tegen verweerders cliënte en haar kind.

Verweerder heeft bevestigd dat hij eenmaal de rechtbank heeft geïnformeerd over een mogelijke escalatie ter zitting, waarna tijdens die zitting parketpolitie aanwezig is geweest.

5 BEOORDELING

5.1 In de appelmemorie stelt klager dat de raad geen rekening meer wilde houden met de door hem ter zitting ingebrachte producties, maar wel met de kort voor de zitting door verweerder aan de raad toegezonden producties. Deze grief behoeft geen bespreking omdat het hof de zaak in volle omvang opnieuw beoordeelt en daarbij kennis neemt van alle door klager en verweerder ingebrachte producties. Zowel klager als verweerder hebben ter zitting van het hof de gelegenheid gekregen om op die producties te reageren.

5.2 Voor zover klager stelt dat met de opinie van de deken en met een eerdere tuchtrechtelijke veroordeling van verweerder – ten onrechte - geen rekening is gehouden door de raad, faalt ook deze grief. De deken doet onderzoek naar de klacht, maar het is de tuchtrechter die uiteindelijk op basis van de ter zitting voorliggende gegevens beslist of een klacht al dan niet gegrond is en of, bij gegrondbevinding van de klacht een eerdere tuchtrechtelijke veroordeling een rol speelt bij de vaststelling van de op te leggen maatregel.

5.3 Met juistheid heeft de raad overwogen dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de wederpartij als uitgangspunt heeft te gelden dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich niet onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt. Voorts geldt dat de advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.4 Verweerder stelt dat hij mocht afgaan op de mededelingen en de informatie die zijn cliënte hem verstrekte, te meer daar die mededelingen werden ondersteund door schriftelijke bescheiden, zodat er voor hem geen aanleiding bestond de mededelingen van zijn cliënte in twijfel te trekken. Verweerder heeft diverse van de door hem bedoelde schriftelijke bescheiden aan het hof overgelegd. Ter zitting heeft klager gesteld dat volgens hem een of meer van deze stukken door verweerders cliënte onrechtmatig zijn verkregen. Ook al zou dat het geval zijn – wat door het hof niet kan worden vastgesteld – dan nog betekent dat volgens vaste rechtspraak niet zonder meer dat verweerder zich niet op deze stukken kan beroepen om aan te tonen dat zijn stellingen niet van iedere grond zijn ontbloot. Het hof heeft geen gronden aanwezig bevonden om in deze zaak een uitzondering op dit uitgangspunt aan te nemen.

5.5 Naar het oordeel van het hof heeft verweerder met de door hem gedane uitlatingen de grens van de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Het is aan de civiele rechter om in de lopende procedures de concrete bewijskracht van de door verweerder ter staving van de standpunten van zijn cliënte gepresenteerde bescheiden te beoordelen. Op grond van de inhoud van die bescheiden (waaronder strafrechtelijke aangiften, een faillissementsverslag, een deskundigenbericht, een verklaring van een derde en een door klager zelf bij de politie afgelegde verklaring) kan op voorhand niet worden gezegd dat de uitlatingen van verweerder pertinent onwaar, ongegrond of onnodig grievend zijn. In het belang van de verdediging van de standpunten van zijn cliënte stond het verweerder dan ook vrij de gewraakte uitlatingen te doen en kan verweerder daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.6 Met de mededeling aan de rechtbank over een mogelijke escalatie tijdens een zitting heeft verweerder evenmin de hem toekomende vrijheid van handelen overschreden. Verweerder heeft ingeschat dat de emoties tijdens die familierechtelijke zitting (te) hoog zouden kunnen oplopen en heeft het in het belang van zijn cliënte uit voorzorg nodig geacht de rechtbank daarvan op de hoogte te stellen. Een dergelijke handelwijze wordt door dat belang gerechtvaardigd en kan al daarom niet als onnodig grievend jegens klager worden beschouwd.

5.7 De conclusie van het voorgaande is dat de grieven falen en dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 8 oktober 2012 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer M 52-2012.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, G.J. Niezink en M.M.H.P. Houben, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2013.