ECLI:NL:TAHVD:2013:169 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6572

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:169
Datum uitspraak: 15-07-2013
Datum publicatie: 22-09-2013
Zaaknummer(s): 6572
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Vervolg op eerdere klacht in dezelfde kwestie. Verweerder mocht afgaan op de informatie van zijn cliënt en heeft niet onzorgvuldig gehandeld door het woord "ontmanteling"in beslagverzoek te hanteren. Ongegrond.

Beslissing van 15 juli 2013

in de zaak 6572

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 27 augustus 2012, onder nummer R.3950/12.84, aan partijen toegezonden op 28 augustus 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 september 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster;

- de brief van verweerder aan het hof van 11 februari 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 mei 2013, waar verweerder en, namens klaagster mr. X. en mr. Y., bedrijfsjurist zijn verschenen. Partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij in een verzoekschrift van 8 maart 2011 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Z. om beslag te leggen op de onroerende zaken van klaagster en onder derden, in het bijzonder klanten/debiteuren van klaagster, een aantal onjuistheden heeft opgenomen waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist waren. Het betreft met name hierna onder 4.3 geciteerde passages.

4 FEITEN

4.1 Nadat verweerder tot medio 2009 klaagster in diverse zaken had bijgestaan, werd de arbeidsovereenkomst tussen klaagster en Directeur van klaagster ontbonden. Na ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarbij aan Directeur van klaagster een beëindigingsvergoeding werd toegekend,  is een aantal geschillen ontstaan tussen klaagster en Directeur van klaagster. In diverse procedures tegen klaagster heeft verweerder Directeur van klaagster vervolgens bijgestaan.

4.2 Klaagster heeft op een aanzienlijk deel van de toegekende vergoeding beslag gelegd, stellende dat zij een vordering uit schadevergoeding heeft op Directeur van klaagster. Bij verzoekschrift van 8 maart 2011 heeft verweerder namens Directeur van klaagster verlof gevraagd voor het leggen van beslag op onroerende zaken van klaagster en onder derden. Dit verlof is verleend.

4.3 In het verzoekschrift komen de volgende passages voor:

“Na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst is Directeur van klaagster overvallen door twaalf gerechtelijke procedures door klaagster tegen hem en of de vennootschap die hij gezamenlijk met T. BV heeft opgezet en waarin voor klaagster concurrerende activiteiten worden verricht. Tot op heden is klaagster in geen van deze procedures succesvol gebleken. Tot op heden zijn alle vorderingen afgewezen”

“ Het is Directeur van klaagster bekend dat I. B.V. doende is om klaagster te “ontmantelen”. In dat kader heeft Directeur van klaagster eveneens vernomen dat klaagster de registergoederen waarvan zij eigenaar is voornemens is te verkopen en leveren en/of verduisteren, waardoor het verhaal van de vordering van Directeur van klaagster illusoir wordt.”

4.4 In kort geding heeft klaagster gevorderd dat het beslag onder derden werd opgeheven en tevens dat Directeur van klaagster de opmerking, inhoudende dat klaagster zou worden “ontmanteld”, diende te rectificeren. De vordering tot opheffing van het beslag is toegewezen. De vordering tot rectificatie is afgewezen.

4.5 Door klaagster is al eerder over verweerder geklaagd. Deze klacht heeft betrekking op dezelfde achterliggende zaak. Het hof heeft in zijn beslissing van 16 juli 2012, nr. 6226, gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA 3600, geoordeeld dat de klacht dat het verweerder niet vrijstond op te treden tegen klaagster, ongegrond is, en dat de klacht die zakelijk weergegeven inhoudt dat verweerder van een ongeoorloofd drukmiddel gebruik heeft gemaakt, gegrond is. Aan verweerder is door het hof in die zaak een waarschuwing opgelegd

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunk. Deze vrijheid vindt zijn begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en zich onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt. Uitgangspunt is dat een advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.2 Tussen klaagster en de cliënt van verweerder werd over en weer ruimhartig gebruik gemaakt van de procedurele mogelijkheden die de wet bieden. Het tuchtrecht is niet bedoeld om een extra of oneigenlijke rechtsgang te bieden daar waar partijen gebruik hebben gemaakt van de rechtsbescherming en rechtsmiddelen die hen ten dienste stonden. De vraag die in deze tuchtrechtelijke procedure beantwoord moet worden is of verweerder mocht afgaan op de door Directeur van klaagster aan hem gepresenteerde feiten. In 5.1 is het uitgangspunt geformuleerd dat verweerder op de juistheid mocht afgaan behalve als hij wist of behoorde te weten dat deze gegevens onjuist waren, in welk geval op hem een onderzoeksplicht rustte.

5.3 Het hof meent dat in het onderhavige geval geen sprake was van de hiervoor omschreven uitzondering, die met zich zou brengen dat verweerder niet zonder nader onderzoek de aan hem door zijn cliënt vermelde feiten mocht poneren. Het feit dat verweerder dit heeft samengevat met de term “ontmanteling” welke term in het verzoekschrift bovendien tussen aanhalingstekens was geplaatst, acht het hof niet van doorslaggevende betekenis. Essentieel is de vraag of de stelling in het verzoekschrift mocht worden opgenomen. De wijze waarop dit is gebeurd acht het hof, in tegenstelling tot de raad, in het onderhavige geval niet onzorgvuldig.

5.4 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hof de klacht ongegrond zal verklaren en de beslissing van de raad vernietigt.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 27 augustus 2012, gegeven onder nummer R. 3950/12.84;

en:

- verklaart de klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, G. Creutzberg, W.M. Poelmann en A.J.M.E. Arpeau, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2013.