ECLI:NL:TAHVD:2013:142 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6446

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:142
Datum uitspraak: 22-02-2013
Datum publicatie: 05-01-2014
Zaaknummer(s): 6446
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Aansprakelijkheidsstelling cliënt te worden doorgeleid aan verzekeraar, maar ook dient aan die verzekeraar zodanige nadere informatie te worden verschaft dat de verzekeraar zich een oordeel kan vormen. Berisping.

beslissing van 22 februari 2013

in de zaak 6446

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 7 mei 2012, onder nummer R.3775/11.177, aan partijen toegezonden op 9 mei 2012, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel b gegrond is verklaard, de maatregel berisping is opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 mei 2012 en derhalve binnen de appeltermijn ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief van klager aan het hof van 15 juni 2012;

- de antwoordmemorie van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 december 2012, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager en verweerder hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Voor zover in hoger beroep nog van belang verwijt klager verweerder dat:

a. (…)

b. Verweerder geen vervolg geeft aan zijn toezegging de aansprakelijkstelling aan zijn aansprakelijkheidsverzekeraar door te sturen;

c. (…)

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

Op 4 mei 2009 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder, onder meer omdat verweerder klager in enkele zaken bijstond, maar hem niet van de ontwikkelingen in die zaken op de hoogte gehouden had en ook niet van het feit dat verweerder geschorst was in de uitoefening van de praktijk. De raad heeft de klacht bij beslissing van 3 mei 2010 gegrond verklaard. Dit hof heeft de beslissing op één onderdeel bekrachtigd, namelijk voor zover de klacht betrof dat verweerder klager niet tijdig had geïnformeerd over zijn schorsing en de gevolgen daarvan. Het hof heeft terzake de maatregel van berisping opgelegd.

Op 6 december 2010 heeft klager de huidige klacht tegen verweerder ingediend. Daaraan ligt ten grondslag de aansprakelijkstelling van verweerder door klager, die klager bij brief van 12 mei 2010 aan verweerder heeft doen toekomen. Klager schrijft in die brief: “Hierbij stel ik u aansprakelijk voor de schade die ik heb geleden en nog lijdt door uw onbehoorlijke behandelwijze en dat u mijn belangen niet als een goed advocaat heeft behandeld en mij nimmer op de hoogte heeft gehouden van de stand van mijn zaken.”

Verweerder heeft klager bij brief van 17 mei 2010 bericht: “Zonder enige aansprakelijkheid te erkennen zal ik uw voornoemde brief doorsturen naar mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.” Bij brief van 23 juni 2010 verzoekt klager verweerder hem nader te berichten, omdat hij na de brief van 17 mei 2010 niet meer heeft vernomen. In zijn brief van 5 juli 2010 aan klager schrijft verweerder: “Zonder enige aansprakelijkheid te erkennen heb ik uw brief op 25 mei 2010 doorgezonden aan mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Op 4 juni 2010 heeft mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar de ontvangst daarvan bevestigd en aanvullende informatie opgevraagd. Inmiddels is de door mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gevraagde informatie gereed en zal deze op vrijdag a.s. doorgezonden worden.”

Op het verzoek van klager in diens brief van 12 augustus 2010 om de naam van de verzekeraar te verstrekken, reageert verweerder bij brief van 17 september 2010 met de mededeling dat hij klager zal informeren zodra hij meer informatie heeft. Daarna heeft klager verweerder bij brief van 19 februari 2011 bericht: “Tot op de dag vandaag heeft uw verzekeraar geen contact met mij opgenomen, terwijl u merenmaal heeft toegezegd dat u e.a. na ons telefonische onderhoud sinds d.d. 08 november 2010 naar mij heeft verzonden, hetgeen ik nimmer heb ontvangen en laatst d.d. 16/02/2011 op mijn brief d.d. 07/02/11 eveneens heeft gereageerd, hierop heb ik ook niets van u mogen ontvangen.”

In de periode van 12 januari 2009 tot 22 februari 2010 is verweerder geschorst geweest in de uitoefening van de praktijk op grond van artikel 60b Advocatenwet. Sinds 3 mei 2010 is verweerder wederom op grond van artikel 60b Advocatenwet geschorst geweest. Sedert 15 februari 2011 is verweerder niet meer als advocaat ingeschreven.

5 BEOORDELING

 5.1  In zijn appelschrift heeft verweerder tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel b één grief aangevoerd, luidende: “Ook in het tuchtrecht geldt het “ne bis in idem beginsel”; immers dat een advocaat zich niet tweemaal hoeft te verantwoorden met betrekking tot dezelfde feiten en dezelfde periode, ook niet indien het andere aspecten van diezelfde feiten betreffen. Het moet in strijd met de goede procesorde worden geacht indien niet alle (aspecten van de) klachten tegelijkertijd worden ingediend.”

 5.2 Het hof verwerpt deze grief. De stelling van verweerder dat op de onderhavige klacht reeds in 2009 is beslist, is onjuist. De onderhavige klacht heeft betrekking op de aansprakelijkstelling door klager, die heeft plaatsgevonden nadat door de raad was beslist op de eerdere klachten uit 2009 van klager, en op de wijze waarop verweerder met die aansprakelijkstelling door klager is omgegaan.

 5.3 Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder zich in vervolg op de aansprakelijkstelling door klager verwijtbaar onzorgvuldig jegens klager heeft gedragen. Wel is ter zitting van het hof – anders dan bij de raad – aannemelijk geworden dat verweerder zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft ingelicht over de aansprakelijkstelling, nu verweerder ter zitting een afschrift heeft overgelegd van een brief d.d. 4 juni 2010 aan hem (overigens van een onherkenbaar gemaakte afzender), waarin de ontvangst van een brief met bijlagen over de aansprakelijkstelling door klager wordt bevestigd en waarin nadere informatie bij verweerder wordt opgevraagd. De verplichtingen van verweerder jegens klager eindigen echter niet bij het enkele doorzenden van de aansprakelijkstelling aan de verzekeraar, maar houden tevens in dat verweerder de aansprakelijkheidsverzekeraar desgewenst zodanig nadere informatie dient te verschaffen dat de verzekeraar zich een oordeel kan vormen over de aansprakelijkstelling. Dat verweerder naar aanleiding van de brief van 4 juni 2010 van de verzekeraar de gevraagde nadere informatie heeft verschaft, is niet gebleken en is evenmin aannemelijk daar klager ter zitting van het hof heeft verklaard dat hij ook na 4 juni 2010 niets van de verzekeraar heeft vernomen.

 5.4 Voor zover verweerder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof nog nadere grieven heeft aangevoerd tegen de beslissing van de raad, worden deze niet in behandeling genomen. Ingevolge artikel 56 lid 3 van de Advocatenwet wordt hoger beroep tegen een beslissing van de raad van discipline ingesteld bij met redenen omklede memorie. Dit betekent dat een appellant alle grieven die hij tegen (de motivering van) de beslissing wil aanvoeren binnen de beroepstermijn ter kennis van het hof moet brengen en dat het hof van nadien aangevoerde grieven geen kennis zal nemen.

 5.5 De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage d.d. 7 mei 2012 met nummer R.3775/11.177.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, G.W.S. de Groot, A.D. Kiers-Becking en G.R.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2013.