ECLI:NL:TAHVD:2013:141 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6428

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:141
Datum uitspraak: 22-02-2013
Datum publicatie: 05-01-2014
Zaaknummer(s): 6428
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Uitleg van brief van klager door verweerster zodanig dat de rechter niet onjuist of in strijd met de waarheid is geïnformeerd ongegrond.

beslissing van 22 februari 2013

in de zaak 6428

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 16 april 2012, onder nummer R.3777/11.179, aan partijen toegezonden op 16 april 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerster gegrond is verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 11 mei 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 21 december 2012, waar klager en verweerster, verweerster bijgestaan door haar kantoorgenoot, zijn verschenen. Kantoorgenoot heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij ter zitting van 26 juli 2010 onwaarheid heeft gesproken door te verklaren dat K. c.s. geen rekening en verantwoording hebben afgelegd ondanks verzoeken daartoe van M. c.s.

4 FEITEN

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2 Bij vonnis van de rechtbank ’s Gravenhage van 31 maart 2010 zijn X c.s., cliënten van klager, veroordeeld om aan Y. Educatief Centrum, een cliënte van een kantoorgenoot van verweerster, rekening en verantwoording over te leggen over de door X c.s. behaalde omzet en winst bij de verkoop van zogenaamde practicumpanelen, waarop Y. een auteursrecht had.

4.3 Verweersters kantoorgenoot heeft X c.s. bij brieven van 2 april 2010 en van 30 juni 2010 aan klager verzocht om overeenkomstig het vonnis van de rechtbank rekening en verantwoording af te leggen.

4.4 Bij brief van 14 juli 2010 heeft klager aan verweersters kantoorgenoot onder andere het volgende geschreven:

“Voorts bericht ik u dat door XVOF er geen productie heeft plaatsgevonden van panelen voor de lesmethode T.”.

en:

“Hiermee heeft X gevolg gegeven aan het bepaalde van artikel 5.4. van het vonnis. Indien u zich daarmee niet kunt verenigen dient u een schadestaatprocedure te volgen, zoals aangegeven in artikel 5.4. van dit vonnis”.

4.5 Bij vonnis in kort geding van 4 augustus 2010 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht X c.s. veroordeeld om op straffe van een dwangsom te voldoen aan de jegens hen bij vonnis van 31 maart 2010 uitgesproken veroordeling tot het afleggen van  rekening en verantwoording aan Y.. In het kort geding dat heeft geleid tot dit vonnis heeft verweerster, als waarnemer van haar kantoorgenoot, Y. bijgestaan. X c.s. werden bijgestaan door een kantoorgenoot van klager. Verweerster heeft tijdens de zitting van de voorzieningenrechter onweersproken gesteld dat X c.s. nog geen rekening en verantwoording hadden afgelegd. De brief van klager van 14 juli 2010 heeft zij daarbij onbesproken gelaten.

4.6 In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 8 maart 2011 het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd. Eerst in hoger beroep heeft klager een beroep gedaan op zijn brief van 14 juli 2010.   

5 BEOORDELING

5.1 De grief van verweerster in haar appelmemorie houdt – kort samengevat - in dat verweerster de inhoud van de brief van klager van 14 juli 2010, mede gelet op de daarin opgenomen verwijzing naar een schadestaatprocedure, zo heeft mogen begrijpen dat daarin geen rekening en verantwoording werd afgelegd en dat zij daarom de voorzieningenrechter niet onjuist of in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd door tijdens de zitting van de voorzieningenrechter, zonder melding te maken van de brief van klager van 14 juli 210, het standpunt in te nemen dat door X c.s. nog geen rekening en verantwoording was afgelegd.            

5.2 Deze grief treft doel. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerster de inhoud van de brief van 14 juli 2010, met daarin enkel een mededeling van klager, zonder enige toelichting en/of bewijsmateriaal, zo heeft kunnen uitleggen en mogen begrijpen dat daarmee niet, althans niet op een behoorlijke wijze, rekening en verantwoording werd afgelegd en heeft zij daarom ook zonder verwijzing naar of vermelding van de brief van klager de voorzieningenrechter toereikend en niet in strijd met de waarheid geïnformeerd.

5.3 In de gegeven omstandigheden had het veeleer op de weg gelegen van de kantoorgenoot van klager, die hem tijdens de zitting van de voorzieningenrechter verving, om zo nodig zelf een beroep op de brief van 14 juli 2010 te doen en daaraan de door klager verdedigde uitleg te geven. De kantoorgenoot van klager heeft dat niet gedaan. In plaats daarvan heeft hij blijkens het vonnis in kort geding niet weersproken dat door X c.s. nog geen rekening en verantwoording was afgelegd en gesteld dat X c.s. uitsluitend in het kader van een schadestaatprocedure tot het afleggen van rekening en verantwoording gehouden waren.  

5.4 Klager heeft in verband met dit laatste nog een beroep gedaan op de omstandigheid dat de kantoorgenoot die hem tijdens de kort geding zitting heeft vervangen het dossier en in het bijzonder de inhoud van de brief van 14 juli 2010 niet kende. In ieder geval kan deze omstandigheid niet aan verweerster worden toegerekend en rustte op verweerster, die overigens ook een kantoorgenoot verving, ook niet de verplichting om met deze omstandigheid rekening te houden.

5.5 Tenslotte is hetgeen het gerechtshof in zijn arrest van 8 maart 2011 met betrekking tot de brief van klager van 14 juli 2010 heeft overwogen, tuchtrechtelijk bezien reeds daarom niet van belang omdat daaruit niet blijkt dat verweerster de inhoud van deze brief in redelijkheid niet zo heeft mogen uitleggen als zij heeft gedaan.

5.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond is. Het hof zal daarom de beslissing van de raad vernietigen en de klacht alsnog ongegrond verklaren.      

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 16 april 2012, nummer R.3777/11.179;

en, opnieuw rechtdoende:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, G.W.S. de Groot, H.M.A. de Groot en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2013.