ECLI:NL:TAHVD:2013:120 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6621

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:120
Datum uitspraak: 21-06-2013
Datum publicatie: 07-01-2014
Zaaknummer(s): 6621
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Excessief declareren. Geen vaste prijsafspraak. Klager is ten onrechte niet op de hoogte gehouden van de aan rechtsbijstandverzekeraar gezonden declaraties. Hof houdt de zaak aan in afwachting van informatie van de deken, die de declaraties dient te beoordelen conform begrotingsnormen.

Beslissing van 21 juni 2013

in de zaak 6621

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 29 oktober 2012, onder nummer X84-2012, aan partijen toegezonden op 30 oktober 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 april 2013, waar beide partijen zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:

1. verweerder heeft het viervoudige van het afgesproken honorarium gedeclareerd.

2. verweerder heeft klager tussentijds niet op de hoogte gesteld van het oplopen van de declaraties.

3. de declaraties zijn te hoog in relatie tot de aard van de zaak.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 In juli 2009 heeft klager zich gewend tot verweerder voor advies omtrent de mogelijkheid om een vordering van hem op een failliet verklaarde commanditaire vennootschap te verhalen op de commanditaire vennoot van die vennootschap. 

4.2 Desgevraagd heeft verweerder aan klager opgegeven dat naar schatting € 15 à 20.000 gemoeid zou zijn met door hem te verlenen bijstand in een rechtbankprocedure ter zake van de voorgelegde kwestie. Als alternatief presenteerde verweerder de mogelijkheid om te beginnen met een voorlopig getuigenverhoor, om beter zicht te krijgen op de proceskansen. Verweerder heeft aan klager opgegeven dat daarmee naar schatting € 4 à 5000 gemoeid zou zijn. Klager heeft gekozen voor dit alternatief.

4.3 Vervolgens heeft verweerder van S, de rechtsbijstandverzekeraar van klager, toestemming verkregen om de zaak van klager op kosten van S te behandelen, tot een maximum van € 12.500.

4.4 In maart 2010 hebben klager, verweerder en V afgesproken dat de kosten van het voorlopig getuigenverhoor bij helfte zouden worden gedragen door klager en V, welke laatste eveneens een vordering had op de failliete c.v.

4.5 Verweerder heeft zijn declaraties voor klagers helft rechtstreeks bij S ingediend, zonder kopie daarvan en van de voor S bijgevoegde specificatie aan klager te zenden, of klager anderszins op de hoogte te stellen van het kostenverloop. V ontving declaraties van diens helft, met specificatie. Op 15 juli 2010 heeft V aan klager bericht dat hij van verweerder een rekening van € 1250 had ontvangen. Niet is gebleken dat V klager ook op de hoogte heeft gesteld van de bedragen van de vier declaraties die V daarna nog van verweerder heeft ontvangen.

4.6 De laatste door verweerder aan S en V verzonden declaraties dateren van 7 april 2011. Het totaal van de aan S en V gedeclareerde bedragen kwam daarmee op € 20.657,67 (inclusief verschotten, kantoorkosten en BTW); aan honorarium exclusief BTW in totaal € 16.090.

4.7 Uit de stukken blijkt niet dat klager van de overschrijding van de kostenschatting (€ 4 à 5000) eerder op de hoogte was dan op 18 april 2011, toen hij aan een medewerkster van verweerder schreef:

 “Naar ik heb begrepen zijn deze kosten het dubbele geworden !”

Uit een brief van verweerders medewerkster van 29 april 2011 werd klager voor het eerst gewaar dat aan S en V tezamen in totaal € 20.657,70 was gedeclareerd.

4.8 Verweerder en zijn medewerksters hebben in de zaak van klager de volgende stukken geproduceerd:

- een notitie van 2 september 2009 waarin de feitelijke situatie en de juridische mogelijkheden worden besproken van de door klager aangebrachte zaak (4 bladzijden);

- een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, gedateerd 12 april 2010 (6 bladzijden, waarvan er 3 zijn gevuld met een uiteenzetting van het geschil, de andere 3 met procesrechtelijke sjablonen);

- na de voltooiing van het getuigenverhoor een ‘notitie kans van slagen’, gedateerd 12 april 2011 (10 bladzijden, waarvan er 5 zijn gevuld met ononderbroken citaten uit de processen-verbaal).

4.9 In zijn bij de deken ingediende dupliek heeft verweerder een (door het hof niet geverifieerde)  uitsplitsing van de specificaties gepresenteerd, naar de volgende rubrieken:

- bijwonen enquêtes en voorbereiding daarvan: 17 uur en 10 minuten;

- besprekingen met cliënten en getuigen: 8 uur en 5 minuten;

- correspondentie en telefoongesprekken: 11 uur en 55 minuten;

- voor het opstellen van de drie in 4.8 genoemde stukken: 59 uur en 5 minuten (waarvan er volgens verweerder 33 niet in rekening zijn gebracht, zodat er 26 zouden resteren)

- voor studie van literatuur, jurisprudentie, dossier en processtukken: 21 uur en 45 minuten.

4.10 Verweerder heeft zich laten bijstaan door een tweetal medewerksters, aanvankelijk mr. M, die de zaak bij de aanvang van haar zwangerschapsverlof heeft overgedragen aan mr. P. Over de financiële gevolgen van die overdracht schreef mr. P op 27 oktober 2011 aan klager:

“U heeft gelijk dat mr. P zich opnieuw heeft moeten inlezen, toen zij haar zwangere collega heeft vervangen. Echter, wij kunnen geen garantie geven dat medewerkers niet zwanger worden (…).”

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel 1

5.1 Tegen de gegrondverklaring van dit onderdeel door de raad brengt verweerder in dat geen sprake is geweest van een ‘afgesproken honorarium’. Deze grief slaagt. In het kader van het dekenonderzoek heeft klager expliciet erkend dat er geen vaste prijsafspraak is gemaakt, maar een indicatie is gegeven. Het onderdeel zal daarom alsnog ongegrond verklaard worden, met vernietiging van de tegenovergestelde beslissing van de raad.

 Klachtonderdeel 2

5.2 Onder verwijzing naar Gedragsregel 26 lid 2 heeft de raad omtrent dit onderdeel tot uitgangspunt genomen dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te stellen zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk tegenover zijn cliënt had geschat, en dat deze verplichting onverkort geldt als de kosten (tot een beperkt bedrag) worden gedragen door de rechtsbijstandverzekeraar van de cliënt. Dit uitgangspunt is juist. Het oordeel van de raad dat verweerder deze verplichting heeft geschonden is in hoger beroep door  hem niet bestreden.

Verweerder heeft volstaan met de kanttekeningen dat V wel gespecificeerde declaraties heeft ontvangen, en dat als klager op de hoogte wilde worden gehouden van de declaraties, hij dat ook gewoon had kunnen vragen. Die stellingen doen echter niet af aan de juistheid van het oordeel van de raad.

De gegrondverklaring van dit onderdeel door de raad blijft dus in stand.

5.3 Bij de beoordeling van de ernst van de normschending door verweerder is van belang dat, zelfs als klager had moeten begrijpen dat (zoals verweerder stelt) de schatting alleen zag op het honorarium exclusief BTW, (i) de bovengrens van de schatting (€ 5000) reeds was bereikt met de som van de eerste declaraties die verweerder op 1 juli 2010 aan S en V heeft verzonden; (ii) het totaal van de declaraties het drie- à viervoudige van de schatting beliep; en (iii) het eerste signaal dat klager omtrent het kostenverloop ontving hem pas bereikt heeft nadat de laatste declaraties waren verzonden.

 Klachtonderdeel 3

5.4 De bewoordingen van dit onderdeel, en de verhouding ervan tot onderdeel 2, wijzen erop dat het erover klaagt dat ook afgezien van de overschrijding van de afgegeven schatting de declaraties te hoog zijn, namelijk wanneer zij worden bezien in relatie tot de bewerkelijkheid die de zaak naar haar aard had.

5.5 Verweerder heeft bij herhaling erop gewezen dat S de declaraties zonder protest heeft betaald. Voor het geval verweerder daarmee impliciet wil betogen dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in klachtonderdeel 3, verwerpt het hof dat betoog. Vast staat dat klager niet op de hoogte was van het beloop van die declaraties noch van de specificatie ervan, zodat instemming zijnerzijds met de declaraties niet besloten ligt in de betaling ervan door S. Voorts geldt dat klager door de hoogte van de declaraties in een eigen belang is getroffen, doordat de mate waarin het door S toegekende budget is uitgeput, klager beperkte in zijn financiële mogelijkheden om de zaak verder te vervolgen na afloop van het voorlopig getuigenverhoor.

5.6 De raad heeft het onderdeel gegrond verklaard, en daartoe overwogen  dat het in rekening gebrachte honorarium (volgens de raad: € 16.085) excessief is gezien de aard en de omvang van de verrichte werkzaamheden, te weten bestudering van het dossier, het opstellen van twee notities, het spreken met getuigen, het opstellen van een verzoekschrift en het bijwonen van een drietal getuigenverhoren. Het schattingsbedrag van tussen € 4.000 en € 5.000 was reëel, aldus de raad.

5.7 Verweerder voert aan dat de raad zijn oordeel niet deugdelijk heeft gemotiveerd, door van geen van de afzonderlijke werkzaamheden aan te duiden dat het aantal daarvoor geschreven uren overdreven was, laat staan excessief. Het lijkt van zelfoverschatting te getuigen om te oordelen dat verweerder de hele kwestie maar had moeten doen voor een bedrag van € 5.000, aldus verweerders grief.

5.8  De grief slaagt in zoverre dat ook het hof de beslissing van de raad ontoereikend gemotiveerd acht. Anderzijds deelt het hof – op grond van de in 4.8-4.10 vermelde feiten – de kennelijke verbazing van de raad over het aantal geschreven uren in relatie tot de bewerkelijkheid van de zaak, indien voor de beoordeling van die bewerkelijkheid wordt afgegaan op de (onvolledige) gegevens die verweerder aan de deken heeft verstrekt. Op basis van de thans beschikbare gegevens kan het hof noch vaststellen noch uitsluiten dat sprake is geweest van excessief declareren.

5.9 Het hof ziet in dit laatste aanleiding om, op de voet van artikel 57 lid 3 van de Advocatenwet, de deken uit te nodigen nadere inlichtingen te verschaffen. Het hof zal de deken verzoeken om de declaraties van verweerder te beoordelen overeenkomstig de werkwijze en de normen die gehanteerd worden bij het begroten van declaraties ingevolge artikel 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken. Desverkiezend zal de deken de uitvoering van deze opdracht kunnen delegeren aan een lid van de Raad van toezicht of aan de mogelijk door die raad ingestelde begrotingscommissie. Het heeft de voorkeur van het hof dat de opdracht (mede) wordt uitgevoerd door een lid van die raad dat geverseerd is in het rechtsgebied waarin de door verweerder behandelde zaak thuishoort (zie 4.1 hierboven).

 Het hof verstrekt daarbij de aanwijzing dat de uren die mr. P heeft geschreven voor het ‘inlezen’ (zie 4.10) in elk geval dienen te worden geschrapt. In zijn verhouding tot klager komt het voor risico van verweerder (de door klager aangezochte raadsman) dat een opvolgend medewerkster zich moest inlezen nadat een eerder door verweerder ingeschakelde medewerkster wegens zwangerschapsverlof uitviel.  

5.10 Na ontvangst van de inlichtingen zal het hof beslissen omtrent de verdere procesgang.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch van 29 oktober 2012, onder nummer X84-2012, voor zover daarbij klachtonderdeel 1 gegrond verklaard is;

en, in zoverre opnieuw  beslissende:

- verklaart klachtonderdeel 1 ongegrond;

- bekrachtigt de beslissing van de raad voor zover daarbij klachtonderdeel 2 gegrond verklaard is;

- verzoekt de deken van de Orde van advocaten in het arrondissement Rotterdam om voor 1 oktober 2013 de in 5.9 omschreven inlichtingen te (doen) verschaffen;

- gelast verweerder om binnen de hem te stellen termijnen aan het onderzoek de medewerking te verlenen die door of namens de deken aan hem wordt gevraagd;

- bepaalt dat de deken vragen of geschillen die mochten rijzen bij de uitvoering van het verzoek ter beslissing zal kunnen voorleggen aan de voorzitter, mr. C.J.J. van Maanen;

- houdt elke verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, S.A. Boele, G.J. Niezink en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2013.