ECLI:NL:TAHVD:2013:117 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6708
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2013:117 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-06-2013 |
Datum publicatie: | 12-09-2013 |
Zaaknummer(s): | 6708 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Berisping |
Inhoudsindicatie: | Appel tegen opgelegde maatregel slaagt. Verweerder had, na zijn mededeling dat advocaat wederpartij zich na treffen regeling niet hoefde te stellen, een aanhouding van de zaak moeten vragen in plaats van verstekvonnis te verkrijgen. Berisping. |
Beslissing van 21 juni 2013
in de zaak 6708
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 28 januari 2013, onder nummer R.3969/12.103, aan partijen toegezonden op 29 januari 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van voorwaardelijke schoring voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaar is opgelegd.
Deze beslissing is gepubliceerd onder LJN YA 4103
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij mr. X., advocaat te Den Haag, namens verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 februari 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- een brief namens verweerder aan het hof van 15 maart 2013;
- de antwoordmemorie van mr. Y., advocaat te Utrecht, namens klaagster, aan het hof van 2 april 2013;
- een op voorhand door mr. X. toegezonden pleitnotitie.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 april 2013, waar klager, vergezeld door zijn advocaat en de heer Z., alsmede verweerder zijn verschenen. Mr. Y. pleit aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij ondanks de mededeling in zijn brief van 12 november 2010 dat mr. C. zich niet hoefde te stellen, de door zijn cliënt aanhangig gemaakte procedure niet heeft ingetrokken, maar een verstekvonnis heeft gehaald. Verweerder dreigt vervolgens dwangsommen te executeren op basis van dit verstekvonnis, terwijl dit nooit gewezen had mogen worden. De cliënten van mr. Y. menen geheel onverplicht aan het verstekvonnis te hebben voldaan. Verweerder laat onduidelijkheid bestaan over welke informatie hij nog wenst te ontvangen.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Tussen klaagster en cliënten van verweerder bestond een geschil betreffende een aantal franchiseovereenkomsten. Met betrekking daartoe is een schikking getroffen die is neergelegd in een vaststellingsovereenkomst. Partijen kwamen daarbij overeen alle lopende procedures te zullen intrekken zodra aan de verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst zou zijn voldaan.
4.2 De toenmalige advocaat van klaagster, mr. C., heeft verweerder op 12 november 2010 een e-mailbericht gezonden met de volgende inhoud;
“Graag vraag ik nog even uw aandacht voor het volgende. De zaak betreffende de juridische fusie staat op de rol voor 17 november a.s. Kunt u mij bevestigen dat u conform de vaststellingsovereenkomst deze zaak voor die tijd zult intrekken, zodat ik mij niet namens cliënte behoef te stellen?”
4.3 Diezelfde dag heeft verweerder per faxbrief onder meer aan mr C. geantwoord:
“Thans resteert, als ik juist ben, de afwikkeling van de laatste week en ik wil, gezien het bovenstaande, vertrouwen dat dàt ook verder zonder complicaties zal verlopen.
Met betrekking tot de door u genoemde procedure kan ik u laten weten dat u zich niet voor uw cliënten behoeft te stellen”.
4.4 Op 24 november 2010 heeft de rechtbank een verstekvonnis gewezen dat verweerder op 22 augustus 2011 heeft laten betekenen, waarna verweerder op 25 augustus 2011 aan mr. Y., de nieuwe advocaat van klaagster, heeft laten weten dat haar cliënten aansprakelijk werden gesteld en dat overgegaan zou worden tot de incassering van verbeurde dwangsommen.
4.5 Na een over deze gang van zaken ingediende klacht heeft dekenbemiddeling niet tot een oplossing geleid, waarna mr. Y. namens klager om doorgeleiding van de klacht naar de raad heeft verzocht.
5 BEOORDELING
5.1 Tijdens de zitting van het hof heeft verweerder verklaard zijn grieven tegen de beslissing van de raad, voor zover gericht tegen de feitenvaststelling en de gegrondverklaring van de klacht, niet te handhaven.
Verweerder vindt de hem opgelegde sanctie te zwaar en handhaaft de daartegen gerichte grief.
5.2 Het hof is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen, na de mededeling in zijn faxbrief dat mr. C. zich niet behoefde te stellen, een rolinstructie te geven die op een langere aanhouding van de zaak ter rolle was gericht in plaats van dat na te laten en een verstekvonnis te verkrijgen. Als advocaat die de zaak had aangebracht was dit een, gezien zijn niet voor misduiding vatbare uitlating dat mr. C zich niet hoefde te stellen, op hem rustende verplichting. Op de weg van mr. C. echter had het gelegen de zaak ter rolle te (laten) volgen omdat verweerder in zijn haar gezonden faxbrief duidelijk tot uiting had gebracht dat (nog) niet alle details waren geregeld en zij daarom de mogelijkheid onder ogen had moeten zien dat (wellicht toch) verder zou moeten worden geprocedeerd.
5.3 Verweerder heeft door zijn nalaten in ernstige mate onzorgvuldig gehandeld en het vertrouwen van een collega geschonden. Het is het hof echter niet gebleken dat verweerder bij het verkrijgen van het verstekvonnis desbewust en kwaadwillig te werk is gegaan. Het hof vindt op die grond, en gezien het feit dat aan verweerder nooit eerder een (voorwaardelijke) schorsing is opgelegd, aanleiding de uitspraak voor wat betreft de door de raad opgelegde sanctie te vernietigen. Het hof acht een berisping gepast en geboden.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Gravenhage van 28 januari 2013 onder nr. R. 3969/12.103 gewezen, voor zover daarbij aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken in de uitoefening van de praktijk is opgelegd;
en, opnieuw rechtdoende:
- legt aan verweerder op de maatregel van berisping;
- bekrachtigt de beslissing voor het overige.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, S.A. Boele, G.J. Niezink en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2013.