ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4481 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6257

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4481
Datum uitspraak: 14-05-2012
Datum publicatie: 16-06-2013
Zaaknummer(s): 6257
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager griefde tegen ongegrond verklaarde klachtonderdelen, inhoudende dat verweerster niet voldoende gekwalificeerd was zijn zaak te behandelen. Ongegrond.

Beslissing                                    

van 14 mei 2012

in de zaak 6257

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 7 november 2011, gewezen onder nummer H5-2011, aan partijen toegezonden op 8 november 2011, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster de onderdelen 2 tot en met 4 ongegrond zijn verklaard, onderdeel 1 gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 december 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 24 januari 2012;

-    de brief van klager aan het hof van 24 februari 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 maart 2012, waarklager en verweerster, bijgestaan door mr. X. zijn verschenen. Klager en verweerster hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt zakelijk weergegeven in:

1.    Verweerster is wat betreft de kwaliteit van de dienstverlening te kort geschoten. Verweerster heeft klager bijgestaan in een viertal rechtszaken (twee kort geding procedures en twee bodemprocedures) met zijn ex-echtgenote; deze  echter is door de rechter op 17 januari 2008 onder bewind gesteld. Klager heeft dat tegen verweerster gezegd, maar niettemin heeft zij die wetenschap niet gebruikt bij de ná 17 januari 2008 gevolgde gedingen. Had zij die wetenschap wèl gebruikt dan waren die procedures niet gestart of tenminste korter van duur geweest.

2.    Verweerster is ondeskundig gebleken ter zake van draagkrachtberekeningen.

3.    Verweerster kent de wet onvoldoende.

4.    Verweerster voert geen deugdelijke declaratie-afhandeling en declareert € 959.- hoewel klager een veel hoger bedrag aan schade heeft geleden als gevolg van haar fouten.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is, voor zover in hoger beroep van belang, komen vast te staan.

4.2    Verweerster heeft klager bijgestaan in een viertal procedures betreffende zijn echtscheiding. Het ging om twee kort geding procedures, waaronder een executiegeschil, aanhangig gemaakt door verweerster namens klager.  Voorts was een verzoekschriftprocedure aanhangig, te weten een verzoek van de ex-echtgenote van klager tot vaststelling c.q. wijziging van de alimentatie. In die procedure heeft verweerster namens klager een zelfstandig tegenverzoek strekkende tot wijziging van alimentatie ingediend. Tot slot is tussen partijen  een dagvaardingsprocedure aanhangig geweest, te weten een vordering van de ex-echtgenote strekkende tot vernietiging van het echtscheidingsconvenant.

4.3    In het kader van de diverse procedures zijn door verweerster draagkrachtberekeningen opgesteld en overgelegd.

5    BEOORDELING

5.1    Het hoger beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdelen 2 en 4.

5.2    Ten aanzien van klachtonderdeel 2 richt de grief van klager zich tegen de overweging van de raad dat klager onvoldoende feiten heeft gesteld en onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat verweerster ondeskundig is gebleken terzake draagkrachtberekeningen. Verweerder heeft in een bijlage bij het beroepschrift nader verwoord op grond waarvan naar zijn overtuiging moet worden geconcludeerd dat verweerster ondeskundig is gebleken terzake van draagkrachtberekeningen.

5.3    Verweerster heeft het door klager gestelde gemotiveerd betwist en aangegeven bij het opstellen van de draagkrachtberekeningen het Rapport Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak te hebben gebruikt, welk rapport normen en richtlijnen bevat die rechters kunnen toepassen bij de invulling van de wettelijke begrippen draagkracht en behoefte bij het vaststellen van alimentatie. Zij geeft verder aan de door haar opgestelde draagkrachtberekeningen altijd eerst in concept aan klager te hebben toegezonden en desgevraagd aan klager telkens uitleg te hebben gegeven waarom bepaalde posten niet in de draagkrachtberekening waren opgenomen. Dat de huidige advocaat van klager anders dan verweerster wel bepaalde posten wel heeft meegenomen in de draagkrachtberekening maakt niet dat verweerster ondeskundig heeft gehandeld.

5.4    Het hof stelt voorop dat een advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen professionele verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Voorwaarde is wel dat de advocaat steeds zorgvuldig te werk gaat en tegenover zijn cliënt geen onduidelijkheid laat bestaan over zijn aanpak en over datgene waartoe hij niet bereid is.

5.5    Vastgesteld kan worden dat verweerster niet alle door klager aangedragen posten heeft opgenomen in de door haar opgestelde draagkrachtberekeningen en ook niet alle posten tot die bedragen heeft opgenomen die klager voorstond. De daarin door verweerster gemaakte keuzes zijn door haar met klager besproken en geven geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van verweerster ten aanzien van draagkrachtberekeningen. Noch op grond van al hetgeen klager heeft aangevoerd noch anderszins is het hof gebleken van feiten en omstandigheden op basis waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar ondeskundig voor klager is opgetreden. Dat de huidige advocaat van klager posten heeft opgenomen in de door hem opgestelde draagkrachtberekeningen die verweerster niet of niet in dezelfde mate in haar berekeningen had opgenomen, maakt dit oordeel niet anders. De grief van klager faalt dan ook.

5.6    De tweede grief richt zich tegen de ongegrondverklaring door de raad van  klachtonderdeel 4. Klager stelt daartoe dat de raad de feiten die door klager zijn aangevoerd buiten beschouwing heeft gelaten. In zijn toelichting op deze grief stelt klager dat verweerster op 3 juni 2008 een hoger tarief in rekening is gaan brengen dan afgesproken en mitsdien onjuiste declaraties heeft opgesteld, tot betaling heeft aangemaand terwijl afgesproken was dat betaling was opgeschort in afwachting van het vonnis en klager heeft laten betalen voor een ervaren advocaat terwijl zij als stagiaire heeft gewerkt, alsmede dat de schade die klager heeft geleden door toedoen van verweerster aanmerkelijk hoger is dan de hoogte van de declaratie, zodat het (zo begrijpt het hof de stelling van klager), niet aangaat  € 959,09 te declareren en te vorderen.

5.7    Verweerster voert aan dat het niet gebruikelijk is dat kenbaar wordt gemaakt dat een zaak wordt behandeld door een advocaatstagiaire en dat het gezien het door haar gehanteerde uurtarief duidelijk is dat het geen uurtarief was dat bij een gespecialiseerd advocaat hoorde. Klager meent gerechtigd te zijn tot verrekening met door hem vermeende schade. Die schade is echter niet begroot. Klager komt het recht tot verrekening niet toe.

5.8    Uit de overwegingen van de raad blijkt niet dat de raad de door klager ten aanzien van de door hem gestelde ondeugdelijk declaratieafhandeling, voor zover het betreft het in rekening brengen van het hogere uurtarief en de opschorting van de betalingsverplichting, bij zijn beoordeling heeft betrokken. In zoverre is de grief gegrond. Dit kan klager echter niet baten. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat ten aanzien van het aanvankelijk in rekening gebrachte hogere tarief een correctienota is gevolgd. De kwestie is door verweerster adequaat opgepakt en haar valt terzake geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Wat betreft de kwestie van het door verweerster gehanteerde uurtarief merkt het hof op dat dit niet bij de raad in het kader van de declaratieafhandeling aan de orde is gesteld. Wat daar ook van zij, het hof is van oordeel dat het door verweerster gehanteerde uurtarief passend is te achten. Het hof acht het verder begrijpelijk en geenszins tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster, na beëindiging van de advocaat-client relatie, terug is gekomen op de eerdere afspraak dat betaling van openstaande nota’s mocht worden opgeschort. Het stond verweerster ook vrij om te declareren en betaling van het bedrag van € 959,09 te vorderen. Het gegeven dat klager meent van verweerster schadevergoeding te vorderen te hebben staat daar niet aan in de weg.

5.9     Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 7 november 2011, gewezen onder nummer H5-2011.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, P.T. Gründemann, G.J.S. Bouwens en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2012.