ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4479 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6228

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4479
Datum uitspraak: 20-04-2012
Datum publicatie: 16-06-2013
Zaaknummer(s): 6228
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Geen beroep mogelijk tegen beslissing van de raad waarin verzet tegen beslissing van de voorzitter ongegrond is verklaard.

Beslissing                                    

Van 20 april 2012

in de zaak 6228

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

de deken van de Orde van Advocaten

bij de Hoge Raad der Nederlanden

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 22 augustus 2011, onder nummer R.3674/11.76, aan partijen toegezonden op 24 augustus 2011, waarbij een verzet van de deken tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 21 september 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van verweerder aan het hof van 23 december 2011.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 februari 2012, waar klager en, namens de deken, mr. B. zijn verschenen.

3    KLACHT EN HET VERZET

Klager verwijt verweerder dat hij

a.    Onjuist zou hebben gehandeld met betrekking tot de aansprakelijkheidsstelling van mr. G. naar aanleiding van gegronde klachten tegen mr. G.;

b.    Een nieuwe klacht tegen mr. G., ingediend bij brief van 25 oktober 2010, niet in behandeling heeft genomen.

De gronden van het verzet

Klager heeft als grond voor zijn verzet aangevoerd dat de plaatsvervangend voorzitter zich bij zijn beslissing uitsluitend heeft gebaseerd op het onderzoek van de deken, welke handelwijze in zijn ogen niet de juiste is.

4    BEOORDELING

4.1    Naar aanleiding van het hoger beroep overweegt het hof als volgt. Artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet bepaalt dat tegen een beslissing van de Raad van Discipline waarbij het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van de raad ongegrond of niet-ontvankelijk wordt verklaard geen rechtsmiddel openstaat. 

4.2    Klager heeft ter zitting van het hof gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel omdat een advocaat (hierna: advocaat G.) tegen wie hij in het verleden een door dit hof op 10 december 2010 gegrond verklaarde klacht heeft ingediend, hem heeft opgelicht waardoor hij een schade heeft geleden van € 3.000,-. Klager beroept zich er derhalve op dat het rechtsmiddelenverbod doorbroken moet worden, zodat klagers hoger beroep tegen de beslissing van de raad door het hof wel in behandeling kan worden genomen.

4.3    In de onderhavige zaak heeft klager een klacht ingediend tegen de (toenmalige) deken omdat deze, toen hij destijds zijn klacht indiende tegen advocaat G. heeft gezegd dat de klacht ongegrond was, terwijl later is gebleken dat de klacht wel gegrond was. Verder verwijt klager de (huidige) deken dat hij een nieuwe klacht tegen mr. G. naar aanleiding van de eerder gegrond verklaarde klacht, niet in behandeling heeft genomen.

4.4    Een rechtsmiddelenverbod kan worden doorbroken indien sprake is van schending van het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijke en openbare behandeling van een zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Artikel 13 EVRM waarborgt immers het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor ieder wiens in het verdrag vermelde rechten en vrijheden zijn geschonden. Naar het oordeel van het hof kan uit de door klager gestelde feiten niet worden afgeleid dat de raad de voorliggende klachten niet eerlijk of niet onpartijdig zou hebben beoordeeld. De omstandigheid dat de raad bij zijn beoordeling van de klachten een andere selectie heeft gemaakt van feiten, die relevant worden geacht voor die beoordeling, dan klager geboden acht, en die feiten vervolgens anders waardeert dan klager, is daartoe ontoereikend. Het beroep op doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van artikel 46h lid 4 Advocatenwet moet mitsdien worden verworpen.

Dit betekent dat aan klager niet de mogelijkheid toekomt om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de raad.  Klager zal in dit hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 22 augustus 2011 gegeven onder nummer R. 3674/11.76.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, L. Ritzema, A.A.H. Zegers en W. van Andel, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2012.