ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4472 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6334

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4472
Datum uitspraak: 17-12-2012
Datum publicatie: 16-06-2013
Zaaknummer(s): 6334
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Geen adequate zorg verleend door een internationale procedure in overweging te nemen waarvoor zelfs basale kennis ontbrak en langdurig het dossier onder zich te houden. berisping

Beslissing                                     

van 17 december 2012

in de zaak 6334

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 31 januari 2012, onder nummer 11-157A, aan partijen toegezonden op 31 januari 2012, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerder klachtonderdelen a en c gegrond zijn verklaard, klachtonderdelen b, d, e, f en g ongegrond zijn verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJNYA2373.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager sub 1 van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 en 9 februari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de e-mail van klager sub 1 aan het hof van 1 augustus 2012;

-    de e-mail van klager sub 1 aan het hof van 3 augustus 2012;

-    de e-mail van klager sub 1 aan het hof van 3 september 2012;

-    de e-mail van klager sub 1 aan het hof van 24 augustus 2012.

-    de e-mail van klager sub 1 aan het hof van 3 september 2012;

-    de e-mail van klager sub 1 aan het hof van 19 september 2012;

-    de brief van verweerder van 19 oktober 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 oktober 2012. Partijen zijn niet verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    (…);

b)    in de zaak tegen het Z. beroep bij het EG Hof van Justitie zou instellen, maar klager sub 1 sinds 2008 geen bericht meer van verweerder in deze zaak heeft ontvangen;

c)     (…);

d)    hij geen procedure is gestart met het oog op verhaal van de kosten voor het verblijf in het Ronald McDonaldhuis;

e)    geen actie heeft ondernomen tegen het verhaal door de ziektekostenverzekeraar voor de premies op klager sub 2;

f)    niets heeft ondernomen om het door de IBG op de WAJONG uitkering van klager sub 2 gelegde beslag voor het door sub 2 verschuldigde schoolgeld ongedaan te maken;

g)    (…)

4    FEITEN

Het hof gaat uit van de volgende feiten.

4.1    Ten aanzien van klachtonderdeel b. Verweerder heeft klager sub 1 bijgestaan in een procedure tegen ziektekostenverzekeraar Z. met het doel de kosten, die klager sub 1 en zijn ex-echtgenote hadden voldaan voor een medische behandeling van hun zoon, klager sub 2, in Engeland, te verhalen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 26 maart 2008 klager sub 1 en zijn ex-echtgenote in het ongelijk gesteld.

Bij brief van 14 mei 2008 aan verweerder schrijft klager sub 1 onder meer:

Heeft u het van het ZK al ingediend bij het Europese Hof? Vergeet dat a.u.b. niet, dat is TE BELANGRIJK!

In de e-mail van 27 november 2008 schrijft verweerder aan klager sub 1 onder meer:

Ik ben in afwachting van een advies van een correspondent omtrent de mogelijke procedure bij het Hof van Justitie. Het is geen zaak van “even indienen” duidelijk moet worden onderzocht op welke formele internationale gronden het Hof deze zaak dient te herbeoordelen, mede gezien het feit dat CrvB zich over deze kwestie niet heeft uitgelaten.

Bij brief van 1 juni 2009 heeft verweerder aan klager een “Leidraad ten behoeve van het verzoek aan het Hof van Justitie ten behoeve van de opname van [klager sub 2]” in handen gesteld. In de begeleidende brief heeft verweerder geschreven:

“(…) U kunt deze leidraad eventueel gebruiken bij uw voornemen om de zaak aanhangig te maken bij het Europese hof van Justitie. Ik kan die procedure niet voor u doen. Enerzijds niet om dat mijn kantoor niet (meer) op basis van toevoegingen werkt. Anderzijds omdat ik geen enkele ervaring heb met een dergelijke procedure en het u bijstaan mij onevenredig veel tijd (afgezet tegen het feit dat ik geen toevoeging heb) zou kosten”.

4.2    Ten aanzien van klachtonderdeel d. Klager sub 1 heeft met verweerder besproken hem bij te staan in een poging de door hem gemaakte kosten in verband met verblijf in het Ronald McDonald huis te verhalen op de Sociale Dienst of op zijn zorgverzekeraar. In een e-mail van 7 maart 2008 heeft verweerder klager sub 1 verzocht aan hem kopie van de ziektekostenverzekeringspolis toe te sturen. Verweerder heeft geen maatregelen tegen de Sociale Dienst of klager’s ziektekostenverzekeraar in gang gezet.

5    BEOORDELING

5.1    De omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep.

5.1.1    Klagers hebben de deken een ongedateerde, door klager sub 2 ondertekende, machtiging overgelegd waarin klager sub 2 klager sub 1 machtigt zijn zaken te behartigen. In het aanvullend beroepschrift van 9 februari 2012 schrijft klager sub 1:

    2e klager, de heer .. (…) vervalt.   

    Het hof begrijpt uit deze passage dat door klager sub 2 geen beroep wordt ingesteld. De klachtonderdelen e en f hebben betrekking op klager sub 2. Deze vallen derhalve buiten de behandeling door het hof. Voor zover klager sub 1 voor zichzelf hoger beroep heeft ingesteld ten aanzien van deze klachtonderdelen is hij niet-ontvankelijk omdat hij zelf daarbij geen rechtstreeks belang heeft.

5.1.2    Ingevolge artikel 56 lid 1 Advocatenwet staat voor een klager geen hoger beroep open tegen die klachtonderdelen die door de raad gegrond zijn bevonden. Klagers zijn mitsdien niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van de klachtonderdelen a en c.

5.1.3    In het aanvullend beroepschrift geeft klager sub 1 aan dat hij geen beroep instelt tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel g. Aan het oordeel van het hof zijn mitsdien onderworpen de klachtonderdelen b en d.

5.1.4    Anders dan klager sub 1 in de aanvullende correspondentie betoogt, leidt het feit dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend (en ook niet op de zitting is verschenen) niet tot het zonder meer alsnog gegrond bevinden van de betreffende klachtonderdelen. Deze klachtonderdelen worden door het hof aan een nieuwe beoordeling onderworpen waarbij de verweren die bij de raad zijn gevoerd worden betrokken.

5.2    Klachtonderdeel b

    Het hof neemt bij de beoordeling in aanmerking dat verweerder in de stukken niet aangeeft, ook niet in de leidraad, op welke procedure bij het Hof van Justitie hij het oog heeft. In de stukken van verweerder noemt hij geen termijn voor het instellen van het beroep.

    Uit de stukken wordt slechts zoveel duidelijk dat het hier gaat om dezelfde problematiek als die in HvJ 12 juli 2001, nr. 157/99, NJ 2002/3 (S. en P./CZ). Die zaak was echter aanhangig gemaakt naar aanleiding van prejudiciële vragen gesteld door een rechtbank en betrof dus niet een procedure die voor particulieren openstond.

    Het hof neemt in aanmerking dat wanneer verweerder het oog heeft gehad op het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) geldt dat voor particulieren, behoudens een hier niet ter zake doende uitzondering te vinden in artikel 263 lid 4 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), er geen beroepsrecht voor particulieren bestaat. Voor zover verweerder het oog heeft gehad op het indienen van een klacht bij het Europese hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geldt dat een in artikel 35 lid 1 EVRM een termijn voor indienen is bepaald van zes maanden na de datum van de definitieve beslissing.

    In de mail van 27 november 2008 verwijst verweerder naar een advies van een correspondent. Dienaangaande zijn door verweerder geen stukken overgelegd. Dit advies is kennelijk ook klager sub 1 niet bekend geworden, hetgeen op zichzelf genomen al onzorgvuldig is. Er was op het moment van die mail al een onaanvaardbare, wellicht fatale, lange termijn van 8 maanden verstreken ná de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.

    Eerst bij brief van 1 juni 2009 schrijft verweerder aan klager sub 1 dat hij geen beroep zal instellen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 maart 2008, niet op inhoudelijke gronden, maar vanwege zijn geringe kennis op dit gebied. Er was toen al ruim meer dan een jaar verstreken.

    Naar het oordeel van het hof ontbrak het verweerder zelfs aan de meest basale kennis van de procedures bij het HvJEU en EHRM. Door klager voor te houden dat hij zo’n internationale procedure in overweging zou nemen en langdurig het dossier onder zich te houden (met het risico dat de beroepstermijn verliep, welk risico zich mogelijk ook heeft verwezenlijkt) heeft verweerder niet de zorg betracht jegens zijn cliënt die van hem verwacht mocht worden. Verweerder had klager sub 1 aanstonds, en niet eerst bij brief van 1 juni 2009, dienen mee te delen dat het hem aan kennis ontbrak. Verweerder had klager sub 1 dienen te verwijzen naar een ter zake wel deskundige advocaat. De stelling van verweerder dat hij nooit heeft toegezegd beroep bij het Hof van Justitie in te stellen en dat het hem vrijstond af te zien van het instellen van het rechtsmiddel, doet hier niet aan af.

    Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5.3    Klachtonderdeel d

    In de grief die betrekking heeft op dit klachtonderdeel worden geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. Klager sub 1 blijft bij zijn stelling dat verweerder wel degelijk wist wat hij moest doen.

Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient in zoverre te worden bekrachtigd.

Bij deze beslissing heeft het hof mede in overweging genomen dat klager sub 1 het verweer van verweerder - namelijk dat hij de onderliggende stukken van klager sub 1 nooit heeft ontvangen zodat hij de zaak niet heeft kunnen beoordelen en dus ook niet aannemen - niet heeft weersproken, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.

5.4    De maatregel

    De raad heeft de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd. Nu klachtonderdeel b alsnog gegrond blijkt te zijn dient de op te leggen maatregel in beraad te worden genomen. Het hof is van oordeel, de gehele klacht voor zover gegrond bevonden in de beoordeling betrekkende, dat met de maatregel van een enkele waarschuwing niet kan worden volstaan. De maatregel van berisping is hier passend en geboden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verstaat dat door klager sub 2 geen hoger beroep is ingesteld;

-    verklaart klager sub 1 niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de klachtonderdelen a, c, e en f;

-    vernietigt de beslissing waarvan beroep, maar alleen voor wat betreft de beslissing ten aanzien van klachtonderdeel b en de opgelegde maatregel;

en, in zoverre opnieuw recht doende:

-    verklaart klachtonderdeel b gegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel berisping;

-    bekrachtigt de beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.R.J. de Groot, G.J.L.F. Schakenraad en M.L. Weerkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Stevens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2012.