ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3633 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6242

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3633
Datum uitspraak: 25-06-2012
Datum publicatie: 19-12-2012
Zaaknummer(s): 6242
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek tegen voorzitter van kamer van het hof afgewezen. Grond: schending hoor en wederhoor en niet doorvragen op een besproken onderwerp.

Van 25 juni 2012

in de zaak 6242

Beslissing naar aanleiding van het wrakingsverzoek van

verzoekster

tegen:

mr. J.H.C. Schouten

voorzitter

1    DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 31 oktober 2011 heeft de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad), onder nummer B 85-2011, aan partijen toegezonden op 1 november 2011, een klacht van verzoekster tegen mr. X. (verder: verweerster) in klachtonderdeel 3 niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond verklaard.

1.2    Tegen deze beslissing van de raad is verzoekster in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 12 maart 2012 door mr. J.H.C. Schouten (verder: de voorzitter), en mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, P.T. Gründemann, G.J.S. Bouwens en A.A.H. Zegers.

1.3    Per fax van 15 maart 2012 heeft verzoekster de voorzitter gewraakt. Bij brief van 12 en 22 mei 2012 heeft verzoekster gereageerd op het proces-verbaal van die zitting.

1.4    Bij brief van 15 mei 2012 heeft de voorzitter gereageerd op het wrakingsverzoek.

1.5    Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld in zijn zitting van 25 mei 2012, waar noch verzoekster, noch de voorzitter is verschenen.

1.6    Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting.

2    BEOORDELING

2.1    In haar bij brief van 15 maart 2012 schriftelijk gedane verzoek tot wraking heeft verzoekster de volgende wrakingsgronden aangevoerd:

1.    De voorzitter weigerde de regels van hoor en wederhoor toe te passen toen verweerster aan de voorzitter stukken liet zien.

2.    De voorzitter vroeg niet om opheldering inzake een arrest-web-publicatie

2.2    De voorzitter heeft in haar brief van 15 mei 2012 betoogd het recht van verzoekster op hoor en wederhoor niet te hebben geschonden, a. omdat de stukken die verweerster aanbood alsnog in het geding te brengen niet werden geaccepteerd en b. omdat de reden dat zij geen nadere vragen had gesteld aan verweerster over een door haar aangehaalde op het Internet gepubliceerde uitspraak, was dat deze uitspraak geen verandering van de tot dan toe geldende norm met zich had gebracht.

2.3    Ingevolge artikel 56 lid 6 Advocatenwet zijn de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden van het hof. Op grond van artikel 512 van dat wetboek kan een lid van het hof – of dat nu de voorzitter is of een ander lid - worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft dan ook te onderzoeken of zich ten aanzien van de leden van de kamer, van wie wraking is verzocht, zulke feiten of omstandigheden voordoen.

2.4     In haar brief van 15 maart 2012 voert verzoekster als eerste wrakingsgrond aan dat de voorzitter bij de mondelinge behandeling het recht van hoor en wederhoor ten nadele van haar heeft geschonden, doordat het volgende heeft plaatsgevonden. Tijdens de behandeling werd door een van de leden van het hof een vraag gesteld over de adressering van een vordering/aanzegging van de gemeente tegen verzoekster. Bij de beantwoording van die vraag liet de verweerster de voorzitter van het hof stukken zien, waarop namens verzoekster niet meer mocht worden gereageerd.

    Uit het proces verbaal valt niet precies af te leiden wat zich feitelijk heeft voorgedaan met betrekking tot het naar voren brengen van de stukken. Wel staat vast dat het hof niet heeft toegestaan dat de stukken tijdens de mondelinge behandeling nog werden overgelegd. Dat betekent dat deze stukken niet bij de besluitvorming van het hof zouden worden betrokken. Al om die reden, ook wanneer uitgegaan wordt van de feitelijke gang van zaken ter zitting zoals verzoekster die weergeeft,  oordeelt het hof dat de voorzitter geen blijk heeft gegeven van partijdigheid door verzoekster vervolgens niet de door haar gewenste gelegenheid te bieden te reageren op deze stukken. De eerste door verzoekster aangevoerde wrakingsgrond is derhalve ongegrond.

2.5    In haar brief van 15 maart 2012 voert verzoekster als tweede grond aan dat de voorzitter geen nadere vragen stelde over een door verweerster aangehaalde gerechtelijke uitspraak.

    Bij de beoordeling van een wrakingsgrond is uitgangspunt dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren  voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

De door verzoekster als tweede aangevoerde wrakingsgrond is niet gebaseerd op feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rechterlijke onpartijdigheid van de voorzitter schade zou kunnen leiden.

2.6        Het naderhand door verzoekster in haar brief van 22 mei 2012 nog geformuleerde nadere argument, dat het proces-verbaal van de zitting van 12 maart 2012 onjuist zou zijn omdat het proces-verbaal alleen door de voorzitter en niet door de griffier ondertekend is, levert alleen al geen grond voor wraking op, nu het hof de aangevoerde wrakingsgronden ongegrond acht zelfs uitgaande van de weergave van de gang van zaken van verzoekster.

2.7    Dit betekent dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst af het wrakingsverzoek van 15 maart 2012 van verzoekster, gericht tegen mr. J.H.C. Schouten, voorzitter van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. M.A. Goslings, G.J. Niezink, M.M.H.P. Houben  en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2012.