ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3219 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6131
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3219 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-02-2012 |
Datum publicatie: | 03-09-2012 |
Zaaknummer(s): | 6131 |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Verwijt over optreden van verweester in hoedanigheid van faillissementscurator. Ongegrond. |
Beslissing van 17 februari 2012
in de zaak 6131
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 20 juni 2011, onder nummer 11-01, aan partijen toegezonden op 20 juni 2011, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 juni 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerster;
- de brief van klager aan het hof van 27 juni 2011;
- de brief van klager aan het hof van 9 augustus 2011;
- de brief van klager aan het hof van 26 september 2011;
- de brief van verweerster aan het hof van 12 oktober 2011;
- de brief van klager aan het hof van 14 oktober 2011;
- de brief van klager aan het hof van 20 november 2011;
- stukken van klager ontvangen op de griffie van het hof op 2 december 2011;
- de brief van klager aan het hof van 8 december 2011;
- stukken van klager ontvangen op de griffie van het hof op 10 december 2011;
- de brief van klager aan het hof van 12 december 2011.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 december 2011, waar klager en verweerster zijn verschenen. Klager en verweerster hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 Klager verwijt verweerster, dat zij faillissementen niet correct c.q. onzorgvuldig heeft afgewikkeld en daarmee niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Meer specifiek luiden de klachten als volgt:
a. Ten onrechte heeft verweerster aangedrongen op de afwikkeling van beide faillissementen ondanks de lopende bezwaren tegen vorderingen van de belastingdienst en UWV. In de faillissementskas werd de ongevallen uitkering van de heer Wesselink gestort. Dat geld is verdwenen.
b. Ten onrechte heeft verweerster de faillissementen, althans één van de faillissementen, te weten het faillissement van {klager} B.V. afgewikkeld zonder controle van de boekhouding van gefailleerde.
c. Ten onrechte heeft verweerster voor wat betreft het faillissement van {klager} B.V. de vorderingen van de fiscus en het UWV onvoldoende geverifieerd.
d. Ten onrechte heeft verweerster post van een andere onderneming van klager, {klager} Ltd., achtergehouden.
e. Ten onrechte heeft verweerster op een herhaald verzoek tot informatie over de G-rekening niet gereageerd, alsmede heeft verweerder stukken uit de administratie van voornoemde gefailleerde laten verdwijnen, in het bijzonder mandagenregisters.
f. De facturen/creditnota’s en mandagenregisters van de Ltd. zijn bij verweerster verdwenen juist in die periode dat de vraag centraal staat of de Ltd. en haar personeel in Nederland hebben gewerkt (grensarbeiders).
g. In de faillissementskas werd de ongevallenuitkering van de heer Wesselink gestort. Dat geld is verdwenen.
h. Ondanks herhaalde verzoeken is tot op heden geen overzicht verstrekt van de gelden, die zijn binnengekomen in de faillissementskas. Het gaat daarbij om gelden die door de Ltd. in Nederland zijn gerealiseerd.
4 FEITEN
In overweging 2 en 3 (tweede) heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft in zijn beslissing geen oordeel gegeven op klachtonderdeel h. Het hof zal dat alsnog doen. Het hof stelt daarbij voorop dat het handelen van verweerster het handelen van een curator betreft. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Met inachtneming van deze norm oordeelt het hof dat het klachtonderdeel ongegrond is, nu verweerster aan de rechter-commissaris verantwoording dient af te leggen, de Faillissementswet de middelen biedt om aan de rechter-commissaris te verzoeken richten en bovendien de gevraagde verantwoording inzicht betrof in de betalingen die klager zelf in persoon namens de Ltd. aan de boedel had gedaan.
5.2 Voor wat betreft de overige klachtonderdelen heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.3 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart klachtonderdeel h ongegrond; en,
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 20 juni 2011, gegeven onder nummer 11-01.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, C.M. Pannekoek-Dubois en G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2012.