ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3036 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6053

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3036
Datum uitspraak: 13-02-2012
Datum publicatie: 18-07-2012
Zaaknummer(s): 6053
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van advocaat wederpartij over niet gelijktijdig en niet via hetzelfde medium toesturen van stukken aan rechtbank en wederpartij en klacht over citaat in pleitnota van groot deel van confraternele brief. Gegrond, waarschuwing.

Beslissing van 13 februari 2012

in de zaak 6053

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 21 maart 2011, onder nummer 10-268A en 10 277A, aan partijen toegezonden op 21 maart 2011, waarbij de klachten van klaagster tegen verweerster ongegrond zijn verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 april 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 december 2011, waar zijn verschenen klaagster en verweerster, vergezeld van haar kantoorgenoot.

3 KLACHT

3.1 De klachten houden, zakelijk weergegeven, in:

In de zaak 268A:

dat verweerster een groot deel van de tekst van een confraternele brief van haar aan klaagster heeft overgenomen in pleitaantekeningen die zij heeft gebruikt bij een kort geding, zonder dat klaagster daarvoor toestemming had gegeven;

in de zaak 277A:

1) dat de cliënte van verweerster zich rechtstreeks per brief tot de cliënt van klaagster heeft gewend, hoewel de cliënt van klaagster uitdrukkelijk had verzocht dat niet te doen en de correspondentie via de advocaten te laten lopen;

2) dat verweerster die brief van haar cliënte te kort voor de zitting nog aan de rechtbank heeft overgelegd;

3) dat verweerster haar bericht aan de rechtbank per fax naar de rechtbank heeft gestuurd en per gewone post naar klaagster en aldus niet heeft voldaan aan het vereiste van gelijktijdige verzending;

4) dat de brief van de cliënte van verweerster, bestemd voor de cliënt van klaagster, eerder ter beschikking is gekomen van de rechtbank dan van de geadresseerde.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Klaagster was de advocaat van de heer U., die een geschil had met de levensverzekeringmaatschappij F., voor wie verweerster als advocaat optrad. Het geschil betrof een beleggingspolis, die door de heer U. werd beschouwd als een zogenaamde woekerpolis. De heer U. wenste opgave door de maatschappij F. van de aan hem in rekening gebrachte kosten en risicopremies en van het rendement van de beleggingen. Namens de heer U. heeft klaagster een procedure aanhangig gemaakt bij de Rechtbank Utrecht, waarin overlegging van de nodige gegevens werd gevorderd. De maatschappij F. verscheen niet in de procedure, zodat de vorderingen van de heer U. bij verstekvonnis van 29 juli 2009 werden toegewezen. Verweerster stelde namens F. verzet in tegen het verstekvonnis. Bij brief van

12 oktober 2009 deelde verweerster aan klaagster mede dat het voor haar cliënte een moeizaam en tijdrovend proces is om de gevraagde gegevens te verzamelen, maar dat deze naar verwachting uiterlijk op 9 november 2009 beschikbaar zouden zijn. Klaagster heeft vervolgens namens de heer U. bij dagvaarding van 20 oktober 2009  een kort geding aanhangig gemaakt tegen F. bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht. Gevorderd werd nakoming van de veroordeling in het verstekvonnis van 29 juli 2009. Het kort geding vond plaats op 3 november 2009. Verweerster heeft ter zitting gepleit aan de hand van pleitaantekeningen. In deze pleitaantekeningen heeft verweerster letterlijke citaten opgenomen uit haar brief aan klaagster van 12 oktober 2009. Bij vonnis in kort geding van 18 november 2009 werden de vorderingen van de heer U. afgewezen.

Bij brief van 14 januari 2010 verzocht de heer U. de maatschappij F. verdere correspondentie via zijn advocaat te laten verlopen. De maatschappij F. stuurde de heer U. niettemin op 22 januari 2010 rechtstreeks een zeer uitgebreide brief (vier pagina’s) over zijn beleggingspolis. Op 27 januari 2010 vond een comparitie van partijen plaats in de bodemprocedure. Verweerster heeft de eerdergenoemde brief van 22 januari 2010 van haar cliënte aan de heer U. ten behoeve van de comparitie op 22 januari 2010 om 16:23 uur per fax en per post aan de rechtbank gestuurd. Aan klaagster stuurde verweerster de brief alleen per post.

5 BEOORDELING

5.1 In de zaak onder nr. 10.268 A.

  Klaagster stelt dat de raad ten onrechte geoordeeld heeft dat verweerster weliswaar geen toestemming had gekregen van klaagster om een groot deel van de tekst van de confraternele brief van 12 oktober 2009 over te nemen in de pletaantekeningen ten behoeve van het kort geding op 3 november 2009, maar dat de klacht niettemin ongegrond is, omdat verweerster wel in strijd met de letter, doch niet in strijd met de geest van de gedragsregels heeft gehandeld. De grief is gegrond. Verweerster heeft een kantoorgenoot geïnstrueerd telefonisch aan klaagster toestemming te vragen om de brief over te leggen. Het staat vast dat klaagster die toestemming niet heeft gegeven. Klaagster stelt dat zij de kantoorgenoot van verweerster heeft gezegd dat verweerster wel melding mocht maken van de brief en de daarin vervatte toezegging om uiterlijk 9 november 2009 gegevens te verstrekken. De lezingen van het telefoongesprek tussen klaagster en de kantoorgenoot lopen uiteen. Verweerster heeft het telefoongesprek niet schriftelijk bevestigd. Het is aan verweerster om aan te tonen dat zij toestemming had van klaagster om uitgebreid te citeren uit de confraternele brief. Verweerster is daarin niet geslaagd. De onduidelijkheid over de inhoud van het telefoongesprek komt voor risico van verweerster. Verweerster had zonder de uitdrukkelijke toestemming van klaagster en zonder dekenadvies niet behoren te citeren uit de brief zoals zij heeft gedaan. De klacht is gegrond.

5.2 In de zaak onder nr. 10.277 A

5.2.1 Klachtonderdeel 1

 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grief van klaagster tegen de beslissing van de raad op dit klachtonderdeel wordt verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

5.2.2 De klachtonderdelen 2, 3 en 4

 De grieven gericht tegen de beslissing van de raad op deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerster stelt dat zij de brief van 22 januari 2010 van haar cliënte aan de heer U.  pas aan het einde van de middag van vrijdag

22 januari 2010 heeft ontvangen. Gelet op de datering van de brief heeft het hof geen reden aan de juistheid van die mededeling te twijfelen. Verweerster stuurde de brief aan het einde van de middag per fax naar de rechtbank, omdat zij vreesde dat de brief per post niet tijdig zou arriveren bij de rechter, die de comparitie van partijen op woensdag 27 januari 2010 zou leiden. Het hof acht dat een begrijpelijke overweging, maar hetgeen gold voor de rechtbank gold natuurlijk evenzeer voor klaagster. Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij de brief pas in de loop van maandag

25 januari 2010 heeft ontvangen, waardoor haar voorbereiding van de comparitie en de tijd voor het overleg met haar cliënt onnodig is bekort. De grief voorzover gericht tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 3 is gegrond. Verweerster had de brief tegelijkertijd met de brief aan de rechtbank ook per fax aan verweerster behoren te doen toekomen. Gelijktijdige verzending in de zin van gedragsregel 15 impliceert - zo mogelijk - gelijktijdige verzending via hetzelfde communicatiemiddel. Door te volstaan met toezending per post, zo kort voor de comparitie, heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

 De grieven gericht tegen de beslissing op de klachtonderdelen 2 en 4 worden verworpen. Het hof acht het aan verweerster niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij de brief, die zij pas op 22 januari 2010 van haar cliënte ontving, nog dezelfde dag aan de rechtbank heeft verzonden ten behoeve van de comparitie van 27 januari 2010. Verweerster kon redelijkerwijs tot het oordeel komen dat het belang van haar cliënte overlegging van de brief rechtvaardigde. Klaagster heeft haar bezwaar tegen het tijdstip van overlegging aan de comparitierechter kenbaar gemaakt, die diende te oordelen of de brief zou worden toegelaten. De omstandigheid dat de brief per fax eerder werd ontvangen door de rechtbank dan per post door de heer U. kan verweerster niet worden aangerekend, nu haar cliënte de brief aan de heer U. heeft gestuurd. Gelet op de gegrondverklaring van het klachtonderdeel 3 mist dit klachtonderdeel zelfstandige betekenis.

6 DE MAATREGEL

 Nu het hof de klacht op twee onderdelen gegrond acht wordt over de op te leggen maatregel het volgende overwogen. Het hof acht van groot belang dat de onderlinge verhouding tussen advocaten berust op welwillendheid en vertrouwen. Dat is in het belang van de cliënten en van een goede rechtspleging. Verweerster heeft niet steeds gehandeld in overeenstemming met deze norm. Het hof acht de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 maart 2011, voorzover de klacht in de zaak onder nummer 10.268 A ongegrond verklaard is en voorzover van de klacht onder nummer 10.277 A het klachtonderdeel 3 ongegrond verklaard is;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart de klacht onder nummer 10.268 A en het klachtonderdeel 3 van de klacht onder nummer 10.277 A alsnog gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing op;

- bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. A. Beker, P.M.A. de Groot-van Dijken, H.M.A. de Groot en H.D. Cotterell, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2012.