ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2968 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5845

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2968
Datum uitspraak: 13-01-2012
Datum publicatie: 14-07-2012
Zaaknummer(s): 5845
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek afgewezen. Diverse bezwaren van verzoeken leveren geen grond van wraking op.

Beslissing van 13 januari 2012 

in de zaak 5845

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mr. G.J. Driessen-Poortvliet

plv. voorzitter van het

Hof van Discipline

gewraakte

1 DE PROCEDURE

1.1 Bij beslissing van 5 juli 2010 heeft de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad), onder nummer R.3301/09.133, ten aanzien van een klacht van verzoeker tegen mr. X. (verder: verweerster) geoordeeld dat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline gegrond is en de klacht ongegrond.

1.2 Tegen deze beslissing van de raad is klager in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof). De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 21 oktober 2011 door mr. G.J. Driessen-Poortvliet (verder: de voorzitter), en mrs. G.W.S. de Groot, A. Minderhoud, H. van Loo en A.A.H. Zegers.

1.3 Per brief van 21 oktober 2011 (van ná de zitting), aangevuld bij brief van 23 oktober 2011, heeft verzoeker de voorzitter gewraakt.

1.4 Bij brief van 28 oktober 2011 heeft de voorzitter de griffier van het hof meegedeeld niet te berusten in de wraking.

1.5. Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld op zijn zitting van 19 december 2011, waar niemand is verschenen.

1.6 Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben.

2 BEOORDELING

2.1. In het wrakingsverzoek zijn vijf gronden voor wraking aangevoerd; in het aanvullend wrakingsverzoek zijn daaraan vier gronden toegevoegd.

 2.2. Bij de beoordeling van deze gronden dient het volgende voorop te worden gesteld.

Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

 2.3. De eerste en de tweede wrakingsgrond luiden:

Er bleken stukken in het geding waarover ik niet beschikte.

De voorzitter somde een lijst van inventarisstukken op die afweek van de lijst welke mij is toegezonden. Toen ik de voorzitter daarop aansprak reageerde zij met de mededeling: “zo werken wij hier”. Ik werd in een nadelige positie geplaatst en beschikte niet over de actuele volledige dossier.

Deze stellingen worden niet nader toegelicht met een verwijzing naar een concreet processtuk zodat het hof niet kan vaststellen op welk stuk of op welke stukken verzoeker het oog heeft. Uit het proces-verbaal van de zitting van 21 oktober 2011 blijkt inderdaad dat de voorzitter een overzicht heeft gegeven van de stukken waaruit haar dossier bestaat. Daarop heeft verzoeker niet te kennen gegeven dat er stukken zouden zijn waarover hij niet beschikte, althans daarvan blijkt niet uit het proces-verbaal. Uit het proces-verbaal kan de gegrondheid van de wrakingsgrond niet worden afgeleid. Verzoeker heeft bovendien de mogelijkheid gehad zijn dossier ter griffie in te zien, te controleren op de aanwezige stukken en ontbrekende stukken op te vragen. Daarvan heeft hij kennelijk geen gebruik gemaakt. Dat dient voor zijn risico te blijven.

 2.4. De derde wrakingsgrond luidt:

De wijze van voorzitten was partijdig. ik werd voortdurend onderbroken door de voorzitter terwijl de advocaat uitgebreid mocht spreken zonder te worden onderbroken.

Naar het oordeel van het hof valt uit het enkele feit dat klager tijdens zijn pleidooi werd onderbroken door de voorzitter niet af te leiden dat die voorzitter partijdig of vooringenomen zou zijn, noch van een vrees daarvoor. Uit die onderbrekingen kan slechts worden afgeleid dat het pleidooi van verzoeker aanleiding gaf tot het stellen van vragen in het belang van het onderzoek ter zitting. Het had op de weg van verzoeker gelegen aan te geven welke vragen de voorzitter hem had gesteld en hoe uit die vraagstelling afgeleid zou kunnen worden dat de voorzitter een vooringenomenheid jegens hem koestert. Dat is niet gebeurd.

 2.5. De vierde wrakingsgrond luidt:

De ongemotiveerde afwezigheid van de beklaagde [verweerder] plaatste mij in een nadelige positie waardoor zij niet gehoord kon worden.

De afwezigheid van verweerster ter zitting is een feit dat niet aan de voorzitter kan worden tegengeworpen.

 2.6. De vijfde wrakingsgrond luidt:

Het hof was van puur witte etnische samenstelling. Loyaliteit en solidariteit met het eigen geslacht (van de voorzitter) en witte groep wint het vaak van neutraliteit en eerlijkheid. Als zwarte klager was ik in het nadeel.

Uit het feit dat de voorzitter een blanke huidkleur heeft en vrouw is kan haar vooringenomenheid of partijdigheid niet worden afgeleid. Een vrees daarvoor is niet objectief gerechtvaardigd.

 2.7. De zesde, zevende en achtste wrakingsgrond luiden:

De naamloze voorzitter was er als de kippen bij om de tegenpartij te verdedigen toen [verzoeker] aantoonde dat de advocaat van de tegenpartij onzorgvuldig en respectloos handelde door persoonlijke informatie, verkregen via de gemeentelijke basisadministratie, op grote schaal aan iedereen rondstuurde waar het absoluut niet nodig was. Volgens de voorzitster was het gewoon met het dikke pak papier van 2010 meegestuurd. Wat een intelligente smoes van de voorzitter van het Hof. Je moet maar durven.

Ik vroeg naar de meerwaarde voor het Hof nu [de advocaat; niet zijnde verweerder] opnieuw mijn persoonlijke gegevens uit de basisadministratie aan het Hof heeft opgestuurd. Toen zweeg de voorzitster.

Ik beschik zelf ook over de persoonlijke informatie van [advocaat] en [verweerder] en wens het niet rond te sturen aangezien ik daar zorgvuldig mee wens om te gaan en mij niet te verlagen tot het niveau van de tegenpartij, echter, ik wil het wel aan het Hof (van discipline) overhandigen aangezien [advocaat] mijn persoonlijke gegevens ook aan het (gerechts)Hof heeft overhandigd. Dat werd door de voorzitster resoluut verboden. Het meten met 2 maten was deze voorzitster duidelijk niet vreemd.

De voorzitter was niet naamloos. Aan verzoeker zijn door de griffier van het hof voorafgaande aan de zitting de namen van de zittende leden bekendgemaakt.

De voorzitter heeft ter zitting geconstateerd dat op grond van een wettelijk voorschrift aan de rechtbank een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de verwerende partij overgelegd dient te worden. Als dit uittreksel tot de processtukken behoort dient het bij het instellen van hoger beroep, met de overige processtukken uit de eerste aanleg, overgelegd te worden aan het hof. Deze gang van zaken, zoals door de voorzitter geschetst, is juist.

Voor de beoordeling van de klacht van verzoeker tegen verweerder is het verschaffen van uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie niet nodig. De voorzitter kon het aanbod om de uittreksels over te leggen derhalve weigeren.

2.8. De negende wrakingsgrond luidt:

De voorzitster citeerde voortdurend uit de stukken en het vonnis uit 2006. Bij herhaling heeft [verzoeker] haar opmerkzaam gemaakt dat de stukken waaruit zij citeerde oude rommel was die in hoger beroep in augustus 2007 vernietigd was (…) en dat het niet past dit opnieuw in procedure te brengen. [Advocaat] heeft het duidelijk gedaan in een poging uw Hof te misleiden.

De voorzitter heeft het kennelijk, met het oog op het onderzoek ter zitting, noodzakelijk gevonden om de beschikking uit 2006 te bespreken. Zij kon dat doen nu volgens de klachtomschrijving verzoeker verweerder verweet niet de gevergde zorgvuldigheid te hebben betracht door aan de rechtbank onjuiste informatie te geven.

 2.9. Naar het oordeel van het hof zijn door verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit afgeleid kan worden dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden of dat de voorzitter een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert of koesterde, noch dat de vrees van verzoeker voor een vooringenomenheid van de voorzitter objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek dient mitsdien te worden afgewezen.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

wijst af de wrakingsverzoeken van 21 en 23 oktober 2011 van verzoeker, gericht tegen mr. G.J. Driessen-Poortvliet, plv. voorzitter van het Hof van Discipline.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter,  mrs. W.M. Poelmann, J.S.W. Holtrop, C.M. Pannekoek-Dubois en G.J. Niezink, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2012.