ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2350 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6173
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2350 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2012 |
Datum publicatie: | 18-01-2012 |
Zaaknummer(s): | 6173 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Schrapping |
Inhoudsindicatie: | Verwijt een cassatieverzaoek te laat te hebben ingediend en daardoor door de HR niet-ontvankelijk te zijn verklaard en onbereikbaar e zijn geweest de gevolgen hiervan te bespreken. |
beslissing van 13 januari 2012
in de zaak 6173
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 11 juli 2011, onder nummer R.3641/11.43, aan partijen toegezonden op 13 juli 2011, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 augustus 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 november 2011, waar klager en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota. Voorts is verschenen de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, mr. E.A. van Win (hierna: de deken)
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:
Klager verwijt verweerder:
a. dat deze het cassatieberoep te laat heeft ingediend ten gevolge waarvan de klager door de Hoge Raad der Nederlanden niet-ontvankelijk is verklaard in zijn cassatieberoep;
b. dat deze niet heeft gereageerd op herhaalde schriftelijke verzoeken van klager om informatie te verstrekken over zijn procedure en de gevolgen van de negatieve beslissing van de Hoge Raad der Nederlanden.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
4.2 Verweerder is eind 2009 verzocht namens klager een cassatieschriftuur in te dienen bij de Hoge Raad der Nederlanden in een schuldsaneringskwestie. Verweerder heeft de advocaat van klager bij brief van 4 december 2009 geschreven: “Bijgaand verzoekschrift had ik gisteravond klaar voor doorgeleiding naar de Hoge Raad; als gevolg van een fout aan mijn zijde heeft evenwel niet meer de (tijdige) indiening plaatsgehad. Ik zal zo direct de cliënt informeren.”
4.3 Klager heeft vervolgens verweerder verzocht de cassatieschriftuur alsnog in te dienen, aan welk verzoek verweerder gehoor heeft gegeven. Op 7 januari 2010 verzocht klager verweerder hem te informeren over de stand van zaken, welk verzoek hij heeft herhaald bij email van 15 januari 2010. Verweerder heeft op deze verzoeken niet gereageerd.
4.4 Op 9 mei 2010 zond verweerder aan klager de conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, in welke conclusie werd geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de termijn. Klager heeft verweerder op 31 mei 2010 verzocht het ertoe te leiden dat de cassatieschriftuur toch inhoudelijk door de Hoge Raad behandeld zou worden.
4.5 Op 11 juni 2010 heeft klager per email verzocht om een reactie op zijn verzoek van 31 mei 2010. Verweerder heeft daarop niet gereageerd.
4.6 Bij beschikking van 12 juli 2010 is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep in cassatie. Klager – die gelet op na te melden email kennelijk die uitspraak niet via verweerder ontving – schreef verweerder bij email van 28 juli 2010 onder meer: “Heden vernomen dat er 12 juli een uitspraak is geweest, c.q. een afwijzing. Waarom hoor ik niets van u, over deze zaak. En nu zelfs niets over de uitspraak.? En wat gaat er nu gebeuren? Veel vragen? Maar geen reactie. Kan niet zijn. Graag snelle reactie.”
4.7 Verweerder heeft niet op laatstgenoemde email gereageerd.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft de klacht gegrond verklaard. Verweerder, die bij de raad verstek heeft laten gaan, voert in hoger beroep aan dat dit beroep zich niet direct richt tegen de gegrondverklaring van de klacht, doch tegen de opgelegde maatregel en de motivering door de raad. Verweerder stelt dat na en naar aanleiding van de afronding van het dekenonderzoek in deze zaak en een aantal andere klachtzaken de deken aan hem om een kantoorbespreking heeft verzocht. In die bespreking heeft de deken zich bezorgd en verantwoordelijk getoond. De deken heeft aan verweerder meegedeeld dat alle klachtzaken waren te herleiden tot één centraal thema, dat van de communicatie met de cliënt. Verweerder heeft de deken inzicht gegeven in de omvang van zijn praktijk en hem meegedeeld dat het hem pas per oktober 2010 was gelukt om een vaktechnisch zware juridisch secretaresse aan te trekken, dat de ondersteuning daarvóór slecht was, en dat een Plan van Aanpak in ontwikkeling was. Vervolgens heeft de deken een toezichthouder benoemd die diende te rapporteren over de binnen het kantoor van verweerder aangebrachte of gerealiseerde verbeteringen. Inmiddels heeft deze toezichthouder – een in Den Haag werkzame cassatieadvocaat – drie rapporten uitgebracht. Verweerder heeft er om hem moverende, persoonlijke, redenen voor gekozen deze rapporten niet over te leggen aan het hof. Verweerder stelt dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat feitelijke verbeteringen en aanpassingen in zijn kantoor zijn doorgevoerd. Om die reden gaat de maatregel van schrapping veel te ver, aldus verweerder.
5.2 Meer specifiek met betrekking tot de onderhavige klacht stelt verweerder dat de gemaakte beroepsfout niet meer kon worden hersteld en dat er gedurende de eerste vier maanden na indiening niets meer te berichten viel. Voorts staat volgens verweerder vast dat zowel de conclusie van de procureur-generaal als het arrest van de Hoge Raad aan klager zijn toegezonden en dat er contact en correspondentie met de advocaat van klager is geweest. Verweerder stelt dat er in de cassatieprocedure door de te late indiening van het cassatieberoep alleen maar een niet-ontvankelijkheid kon volgen en voorts dat met betrekking tot de aansprakelijkheid voor beroepsfouten geldt dat de bewijslast dat het beroep in cassatie kans van slagen zou hebben gehad op klager rust. Met andere woorden, de enkele beroepsfout is niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar, het moet gaan om bijkomende omstandigheden. Op basis van het inmiddels in zijn kantoor geldende Plan van Aanpak zou een zaak als de onderhavige niet meer worden aangenomen ondanks de smeekbede van klager en wordt er sinds oktober 2010 gewerkt met standaard brieven en wordt veel post per email afgehandeld.
5.3 De deken heeft ter zitting van het hof zijn zorgen uitgesproken. Hij heeft ter zitting meegedeeld dat er inmiddels nog drie klachten tegen verweerder bij hem zijn ingediend, dat er nog twee advies c.q. bemiddelingsverzoeken bij hem zijn binnengekomen die een klacht zouden kunnen worden en dat hij daarnaast als deken ook nog een klacht heeft ingediend. Uit de rapporten van de door hem ingeschakelde toezichthouder blijkt volgens de deken dat verweerder minder (cassatie)zaken aanneemt dan voorheen, meer negatieve cassatieadviezen geeft en dat hij zijn kantoororganisatie heeft verbeterd. De toezichthouder is in zijn rapporten op dat punt gematigd positief, aldus de deken. Tuchtrechtelijk gezien heeft ook de toezichthouder zorgen. De deken vraagt zich dan ook af of de praktijk van verweerder in voldoende mate onder controle is. Met betrekking tot de onderhavige zaak stelt de deken dat het in de onderhavige zaak niet om een hele zware aansprakelijkheid lijkt te gaan, maar dat de essentie van het gedrag van verweerder is het gebrek aan uitleg aan de cliënt. Volgens de deken heeft verweerder in de onderhavige zaak niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De wijze waarop verweerder zich thans verweert, miskent dat de communicatie met de cliënt een belangrijk onderdeel is van het vak van advocaat. Verweerder begrijpt onvoldoende dat het in de communicatie om de inhoud gaat, aldus de deken.
5.4 Klager stelt dat verweerder, ook thans in hoger beroep maar ook eerder, bij hem overkomt als koud en onverschillig en geen inzicht heeft in de noden van de cliënt.
5.5 Het hof overweegt als volgt. Verweerder heeft een ernstige beroepsfout gemaakt. In zijn pleidooi voor het hof heeft hij gesteld dat hij het beroep in cassatie heeft geschreven op donderdagmiddag 3 december 2009, de dag waarop de termijn verstreek en waarop hij pas het verzoek kreeg voor klager beroep in cassatie in te stellen. ’s Avonds om ongeveer 18.50 uur had hij de tekst gereed. Vervolgens is hij gaan eten en na terugkeer op kantoor is hij vergeten het beroepschrift in te dienen. Hij wijst erop dat klager geen kosten in rekening zijn gebracht en dat 88 tot 92% van de cassatieberoepen wordt verworpen. Wat daarvan zij, verweerder heeft de zaak van klager aangenomen en had ervoor dienen zorg te dragen dat hij de cassatieschriftuur tijdig indiende. De reden waarom hij dat uiteindelijk niet heeft gedaan doet niet ter zake. Het had vervolgens op zijn weg gelegen klager onmiddellijk nadat hij zijn beroepsfout ontdekte dat niet alleen te melden, maar ook duidelijk te zijn over de kansen in cassatie en de gevolgen daarvan voor klager, hetgeen verweerder heeft nagelaten. Door het beroep in cassatie toch in te dienen, heeft hij klager in de waan gelaten dat zijn cassatieschriftuur wellicht toch inhoudelijk in behandeling zou worden genomen, hetgeen een behoorlijk en zorgvuldig handelend advocaat niet betaamt. Evenmin past het een zorgvuldig advocaat om te weigeren na een zodanige beroepsfout de zaak te melden bij zijn verzekeraar, nadat de cliënt hem aansprakelijk heeft gesteld. De stelling van verweerder dat klager in een procedure dient te bewijzen dat de cassatieprocedure een redelijke kans van slagen zou hebben gehad mag procesrechtelijk juist zijn, dat neemt niet weg dat die reactie van verweerder het gevoel van klager bevestigt dat verweerder koud en onverschillig tegenover hem stond en staat en dat zijn houding niet getuigt van enige empathie met de cliënt. Daarnaast valt het verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klager niet heeft geantwoord op de onder de feiten opgenomen verzoeken om informatie.
5.6 Verweerder stelt dat de onderhavige klacht is terug te voeren op de omvangrijke praktijk die hij had, waardoor hij onvoldoende met cliënten communiceerde en dat hij inmiddels minder zaken aanneemt dat voorheen. Wat daar ook van zij, het hof oordeelt dat dit echter niet betekent dat verweerder in de onderhavige zaak een lichtere maatregel dient te worden opgelegd dan die van schrapping van het tableau. Tegelijk met de onderhavige zaak doet het hof in nog vier andere zaken met nummers 6170, 6171, 6172 en 6174 uitspraak. Alle zaken laten hetzelfde patroon zien, onvoldoende communicatie met de cliënt, dossiers die niet op orde zijn en onzorgvuldig gedrag in financiële aangelegenheden, procedurele omissies, fouten en slordigheden. De combinatie met het reeds aanzienlijke tuchtrechtelijke verleden van verweerder en het feit dat inmiddels weer nieuwe klachten tegen verweerder aanhangig zijn gemaakt, maakt dat het hof er geen enkel vertrouwen in heeft dat door inschakeling van de toezichthouder de kantoororganisatie van verweerder inmiddels zodanig is verbeterd of zal verbeteren, dat klachten als waarover het hof heden in vijf zaken dient te beslissen in de toekomst niet meer zullen voorkomen. Het hof zal de beslissing van de raad dan ook bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 11 juli 2011 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage onder nummer R.3626/11.28.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. E.A. Mout-Bouwman, R. Verkijk, A.A.H. Zegers, T.E. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2012.