ECLI:NL:TAHVD:2011:YA3302 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6077

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA3302
Datum uitspraak: 19-09-2011
Datum publicatie: 25-09-2012
Zaaknummer(s): 6077
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag tegen verzoek tot aanwijzing  van een advocaat ongegrond. Kansloos geoordeelde zaak.

19 september 2011

No. 6077

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het beklag van

klager

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam,

de deken.

1. Het verzoek als bedoeld in art. 13 lid 1 Advocatenwet

Klager heeft een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij brief van 13 april 2011 heeft de deken geweigerd een advocaat aan te wijzen als zijn advocaat voor een zaak waarin vertegenwoordiging dan wel bijstand van een advocaat verplicht is. Bij klaagschrift gedateerd 4 mei 2011 heeft klager zich beklaagd over die weigering.

2. Het geding bij het hof

2.1  Het klaagschrift is op 4 mei 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- schrijven van klager aan het hof van 4 mei 2011;

- schrijven van klager aan het hof van 10 mei 2011;

- schrijven van klager aan het hof van  18 mei 2011;

- schrijven van klager aan het hof van  25 mei 2011;

-       schrijven van de deken aan het hof van 26 mei 2011;

- schrijven van klager aan het hof van 1 juni 2011;

- schrijven van klager aan het hof van 9 juni 2011;

- schrijven van klager aan het hof van 15 juni 2011;

- schrijven van klager aan het hof van 15 juni 2011;

- schrijven van de deken aan het hof van 15 juni 2011;

- schrijven van de deken aan het hof van 21 juni 2011;

- schrijven van de deken aan het hof van 28 juni 2011.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op 18 juli 2011, waar klager en de deken zijn verschenen. Klager heeft pleitaantekeningen aan het hof overhandigd.

3. De feiten

3.1 Klager heeft zich  bij faxbrief van 2 december 2010 tot de deken gewend met het verzoek een advocaat aan te wijzen in verband met het instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, sector kanton, in een arbeidsgeschil.

Klager werd in eerste aanleg bijgestaan door mr. O., die zich echter na verschil van inzicht over de aanpak van de zaak heeft teruggetrokken.

3.2 Bij brief van 6 december 2010 heeft de deken klager er op gewezen dat het geen zin heeft een advocaat aan te wijzen “indien een zaak geen enkel perspectief biedt en derhalve als kansloos moet worden aangemerkt ”.

3.3 Vervolgens heeft de deken bij brief van 21 december 2010 mr. X. aangewezen om al het nodige te doen om de rechten van klager veilig te stellen in verband met de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 7 oktober 2010 en onderzoek te doen naar de haalbaarheid van een vervolgprocedure. Nadat mr. X. de deken  ervan op de hoogte had gesteld dat een kantoorgenote van hem al enige tijd bemoeienis had met één van de wederpartijen van klager heeft de deken bij brief van 2 februari 2011 mr. Z. aangewezen om dat onderzoek te doen en de nodige rechtshandelingen in de procedure te verrichten.

3.4 Bij brief van 4 maart 2011 heeft mr. Z. zijn bevindingen en conclusie aan klager met afschrift aan de deken doen toekomen. Na consultatie van de aan zijn kantoor verbonden hoogleraar arbeidsrecht, prof. mr. L., was de conclusie van mr. Z. dat er geen kans op succes in de hoger beroep procedure  was en dat hij om die reden het voortzetten van de procedure in hoger beroep volstrekt niet opportuun achtte.

Op verzoek van de deken heeft mr. Z. na schriftelijk commentaar van klager op zijn procesadvies de zaak opnieuw bekeken en de deken bij brief van 12 april 2011 bericht dat de uitvoerige uiteenzetting van klager geen nieuwe gezichtspunten opleverde, en dat deze mening gedeeld werd door prof. mr. L., die hij nogmaals had geraadpleegd. Mr. Z. deelde voorts mede niet bereid te zijn de belangen van klager te behartigen .

3.5 Op basis van het advies van mr. Z. heeft de deken bij brief van 13 april 2011 aan klager de aanwijzing (ex artikel 13 lid 2 Advocatenwet) laten vervallen en een verzoek om aanwijzing van een andere advocaat op dezelfde gronden afgewezen. De deken achtte voorts de omstandigheid dat mr. Z. gemotiveerd geen mogelijkheden voor hoger beroep zag voldoende reden om hem toe te staan zich uit de zaak terug te trekken.

4. De beoordeling

4.1 Klager stelt zich op het standpunt dat de deken zonder bijzondere redenen de aanwijzing van mr. Z. als rechtsbijstandverlener heeft ingetrokken dan wel heeft laten vervallen en dat de deken ten onrechte mr. Z. heeft toegestaan om zich uit de zaak terug te trekken zonder aan hem een andere advocaat aan te wijzen.

4.2 De deken heeft de bevoegdheid de aanwijzing van een advocaat op grond van bijzondere redenen in te trekken. Met de deken is het hof van oordeel dat die bijzondere redenen zich voordeden.

De deken heeft Mr. Z. gevraagd om onderzoek te doen naar de haalbaarheid van de zaak. Mr. Z. heeft met redenen omkleed toegelicht dat en waarom een procedure in hoger beroep geen kans van slagen had. Voortzetten van de procedure in hoger beroep achtte mr. Z. volstrekt niet opportuun, daarin gesteund door de aan zijn kantoor verbonden hoogleraar arbeidsrecht.

Vervolgens heeft klager de gelegenheid gehad om op het procesadvies van mr. Z. te reageren, waarna op verzoek van de deken de zaak opnieuw is bekeken door mr. Z., met als uitkomst dat de uitvoerige uiteenzetting van klager voor hem en prof. mr. L. geen nieuwe gezichtspunten opleverde.

Het hof is van oordeel dat de deken op zorgvuldige wijze en op goede gronden de aanwijzing op grond van art.13 lid 2 Advocatenwet heeft ingetrokken, en het verzoek van klager om aanwijzing van een andere advocaat heeft afgewezen.  Het beklag moet ongegrond worden verklaard.

 5. De beslissing

Het hof

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 13 april 2011 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.D.R.M. Boumans, G.R.J. de Groot en L. Ritzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2011.