ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2178 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5953

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2178
Datum uitspraak: 19-09-2011
Datum publicatie: 22-11-2011
Zaaknummer(s): 5953
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verwijt aan advocaat wederpartij dat een onjuist standpunt is ingenomen en dat te zware conservatoire maatregelen zijn gebruikt. Ongegrond.

19 september 2011

No. 5953

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder

tegen:

klaagster.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 november 2010, onder nummer 10-050A, aan partijen toegezonden op 15 november 2010, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder klachtonderdeel 1 ongegrond is verklaard en klachtonderdeel 2 gegrond is verklaard, en geen maatregel is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 december 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 juli 2011, waar klaagster en verweerder, bijgestaan door mr. X., zijn verschenen.

3. De klacht

 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden en heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt, door:

1. ten onrechte het standpunt in te nemen dat klaagster de dwangsommen tot een bedrag van EUR 20.000,- zou hebben verbeurd;

2. disproportionele maatregelen te nemen door op 9 juni 2009 executoriaal beslag te doen leggen op drie onroerende zaken met een WOZ-waarde van in totaal EUR 499.000,- en de executoriale verkoop van deze drie onroerende zaken op 6 juli 2009 aan te kondigen tegen 15 september 2009, veronderstellende dat klaagster voor EUR 20.000,- aan dwangsommen zou hebben verbeurd, en door de voorbereiding van de veiling niet te willen opschorten nadat hem bekend werd dat het door de klaagster aanhangig gemaakte kort geding over deze kwestie op 24 augustus 2009 zou worden behandeld.

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan.

(i) Klaagster is een voormalig werkneemster van het bedrijf, een oogkliniek, van verweerders cliënt en klaagsters partner. Tijdens haar dienstverband heeft klaagster de domeinnaam www(…….)nl op haar eigen naam laten registreren. Na het uit elkaar gaan van verweerders cliënt en klaagsters partner, waarbij was overeengekomen dat verweerders cliënt het bedrijf zou voortzetten en waarbij het internetdomein www(…….)nl aan het bedrijf was toegewezen, meende verweerders cliënt dat klaagster het voornemen had om de domeinnaam te verhuizen van de host van het bedrijf naar een eigen host van klaagster en dat hij daarmee zijn enige operationele internetdomein zou kwijtraken.

(ii) Verweerder heeft namens de oogkliniek verlof verzocht tot het leggen van beslag tot levering van de domeinnaam en tot het leggen van conservatoir beslag op onroerend goed. Daarnaast heeft verweerder namens zijn cliënt verzocht om een bevel op de voet van art. 1019e Rv. De voorzieningenrechter heeft op 18 mei 2009 verlof verleend tot het leggen van beslag en heeft bevel gegeven tot het in de oude toestand brengen en houden van het domein voor het bedrijf van verweerders cliënt binnen 24 uur na betekening, op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat klaagster in gebreke zou blijven. Op 18 mei 2009 om 18.35 uur is het verleende verlof en gegeven bevel aan klaagster betekend.

(iii) Klaagster heeft op 18 mei 2009 om 22.24 uur en om 22.29 uur en op 19 mei 2009 om 07.53 en 08.29 uur per e-mail en fax berichten verzonden aan de desbetreffende twee hosts, met het verzoek geen mutaties door te voeren ten aanzien van www(…….)nl in verband met het bevel van de voorzieningenrechter. Na verzending van het laatste faxbericht heeft klaagster op 19 mei 2009 op of omstreeks 09.08 uur geconstateerd dat het domein www.oogartsenpraktijk.nl toch verhuisd was van host. Zij heeft de desbetreffende hosts diezelfde dag om 10.17 uur respectievelijk 10.19 uur per faxbericht laten weten dat de domeinnaam direct moest worden terugverhuisd. Later is gebleken dat op 19 mei 2009 om 15.22 uur de verhuizing van de domeinnaam ongedaan was gemaakt.

(iv) Op 9 juni 2009 heeft verweerder namens zijn cliënt executoriaal beslag doen leggen op drie onroerende zaken, te weten: drie appartementsrechten waarvan klaagster en haar partner de onverdeelde eigendom hadden. Verweerder heeft blijkens het beslagexploot zich daarbij namens zijn cliënt op het standpunt gesteld dat klaagster voor EUR 20.000,- aan dwangsommen had verbeurd omdat zij niet tijdig had voldaan aan het bevel van 18 mei 2009. Bij exploot van 6 juli 2009 heeft verweerder namens zijn cliënt klaagster doen aanzeggen dat op 15 september 2009 zal worden overgegaan tot executoriale verkoop van de drie onroerende zaken.

(v) Klaagster heeft bij dagvaarding van 23 juli 2009 verweerders cliënt in kort geding doen dagvaarden tegen 24 augustus 2009 en opheffing van de beslagen gevorderd. Bij vonnis van 4 september 2009 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat klaagster geen dwangsommen had verbeurd en is het beslag opgeheven.

5. De beoordeling

5.1 Tegen het door de raad gegrond bevonden tweede klachtonderdeel richt zich het hoger beroep. Daartoe wordt aangevoerd dat verweerder in de gegeven omstandigheden niet disproportioneel heeft gehandeld door op de onverdeelde helft van de drie appartementsrechten executoriaal beslag te leggen voor de vordering van EUR 20.000,- met kosten en door de executie op gang te brengen.

5.2 Bij de beoordeling van deze klacht heeft de raad terecht als maatstaf gehanteerd dat de advocaat van een wederpartij een grote mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, gelet op die belangen, juist voorkomt, waarbij geldt dat die vrijheid niet onbegrensd is: de advocaat mag de belangen van de wederpartij van zijn cliënt niet nodeloos of op ontoelaatbare wijze schaden. Dit is ook het beoordelingskader waarvan het hof uitgaat.

5.3 Anders dan de raad, is het hof van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden de grenzen van de hem toekomende vrijheid de belangen van zijn cliënt te behartigen niet heeft overschreden door ten laste van klaagster executoriaal beslag te leggen op de onverdeelde helft van de drie appartementsrechten voor de door zijn cliënt gepretendeerde vordering op klaagster wegens overtreding van het bevel uit hoofde van art. 1019e Rv ten bedrage van EUR 20.000,- met kosten en evenmin door vervolgens de executie op gang te brengen. De enkele omstandigheid dat de WOZ-waarde van de onroerende zaken veel hoger bleek te zijn dan de hoogte van de vordering, doet het doen leggen van het executoriale beslag en het vooralsnog vervolgen van de executie niet disproportioneel zijn. Bij het treffen van deze maatregelen heeft verweerder, zoals hij heeft aangevoerd, mede in aanmerking genomen dat de opbrengst van een eventuele executieverkoop van de onverdeelde helft van de appartementsrechten ongewis is en zeer aanzienlijk lager zal kunnen zijn dan de WOZ-waarde. Dat standpunt heeft verweerder redelijkerwijs kunnen innemen.

5.4 Verweerder kan dus niet tuchtrechtelijk worden verweten disproportionele beslagmaatregelen te hebben genomen. De klacht moet alsnog ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

Het hof:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 november 2010 onder nummer 10-050A voor zover het betreft de beslissing ten aanzien van klachtonderdeel 2,

en, opnieuw rechtdoende:

- verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A. Minderhoud, W.K. van Duren, W.A.M. van Schendel en M.M.H.P. Houben, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2011.