ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1923 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5984

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1923
Datum uitspraak: 05-08-2011
Datum publicatie: 24-08-2011
Zaaknummer(s): 5984
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Verwijt op betalende basis te werken als toevoeging wordt afgewezen op de grond dat verweerder meer toevoegingen op jaarbasis had verkregen dan het maximale toegestane aantal ( overschrijding quotum). geen maatregel wegens samenhang met zaak 5983

5 augustus 2011

No. 5984

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder

tegen:

klager.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 17 december 2010, onder nummer 23/10, aan partijen toegezonden op 21 december 2010, waarbij een klacht van klager tegen verweerder gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 januari 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder;

- de fax van gemachtigde van verweerder aan het hof van 19 april 2011;

- de nadere memorie van verweerder van 12 mei 2011.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 mei 2011, waar verweerder, vergezeld door gemachtigde, is verschenen. Gemachtigde van verweerder heeft een pleitnota overgelegd.

3. De klacht

Verweerder is tekort geschoten in het zelf bijhouden van het aantal reeds op zijn naam afgegeven toevoegingen en in het informeren van klager over de financiële gevolgen in geval de toevoeging niet wordt afgegeven. Verweerder vraagt lukraak toevoegingen aan. Verweerder heeft na de afwijzing van de toevoegingsaanvraag aan klager als onvermogende een bedrag van € 850,00 in rekening gebracht. Als klager van te voren had geweten dat hij verweerder misschien zelf diende te betalen, dan had klager waarschijnlijk de procedure niet in gang gezet.

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

4.2. Verweerder heeft als advocaat van klager op 2 december 2009 aan de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om voor klager een toevoeging te verlenen, zonder klager te wijzen op het risico van een afwijzing en zonder klager vooraf te wijzen op de financiële gevolgen van een eventuele afwijzing. Het verzoek is afgewezen omdat verweerder het voor het jaar 2009 vastgestelde maximum van 250 toevoegingen had bereikt. Verweerder heeft klager van deze afwijzing in kennis gesteld en heeft  hem vervolgens een – niet gespecificeerd – bedrag van € 850,00 in rekening gebracht.  Daarop heeft klager, na raadpleging van het Juridisch Loket, de klacht tegen verweerder ingediend.

4.3. Op 16 maart 2010 heeft de Raad voor Rechtsbijstand alsnog een toevoeging voor klager afgegeven.

5. De beoordeling

5.1. De eerste grief van verweerder houdt in dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat verweerder klager vooraf had moeten informeren over de gevolgen van een eventuele afwijzing van het verzoek om toevoeging wegens het overschrijden van het “quotum” (het maximaal aantal toevoegingen per jaar), in het bijzonder het gevolg dat de werkzaamheden van verweerder in dat geval tegen betaling door de klager zouden worden verricht. Ter toelichting op deze grief wijst verweerder er op dat het voor hem niet duidelijk was welke zaak wel en welke niet onder het “quotum” viel en dat hij vooraf niet kon vaststellen in welke gevallen de toevoeging zou worden geweigerd.

5.2 Deze grief faalt. Het is vaste rechtspraak van het hof dat een advocaat, telkens voordat met de behandeling van een zaak wordt aangevangen, de cliënt dient te informeren over de mogelijkheid van een toevoeging en over de gevolgen van een eventuele afwijzing van een verzoek om toevoeging, waarbij niet van belang is dat de afwijzing het gevolg is van overschrijding van het “quotum”. Tot deze gevolgen behoort (onder andere) het verschaffen van duidelijkheid over de kosten die de advocaat voornemens is aan de cliënt in rekening te brengen indien de cliënt wens te kennen geeft dat de advocaat zijn werkzaamheden blijft verrichten. De advocaat die dit nalaat handelt hij in strijd met de zorg die hij op grond van artikel 46 Advocatenwet jegens de cliënt moet betrachten. De enkele omstandigheid dat verweerder als gevolg van het beleid van de Raad voor Rechtsbijstand geen of onvoldoende inzicht had in het resterende aantal te verlenen toevoegingen – het hof laat in het midden of dit het geval is geweest - ontsloeg hem niet van zijn informatieplicht ten opzichte van klagers, integendeel: gelet op de brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 26 augustus 2009 aan verweerder, waarin verweerder wordt gewaarschuwd voor dreigende overschrijding van het maximum, had verweerder een extra reden om klager tijdig over het risico van afwijzing van het verzoek om een toevoeging te informeren.

5.3 De tweede grief van verweerder houdt in dat hij de nota aan klager slechts heeft verstuurd om een “ingang te krijgen bij de Raad”. Zonder deze nota was, aldus verweerder, een klacht tegen verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder verwijst naar een zaak waarin een kantoorgenote, na overleg met verweerder, deze aanpak eerder met succes had toegepast. Overigens zou verweerder mondeling aan klager hebben toegezegd dat incasso van de in rekening gebrachte bedragen, ook in de toekomst, achterwege zal blijven.

5.4. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat verweerder met het verzenden van zijn nota aan klager slechts heeft beoogd om (mede) door het indienen van een klacht tegen verweerder te bewerkstelligen dat alsnog een toevoeging voor klager zou worden verleend en dat het niet zijn bedoeling is geweest om daadwerkelijke betaling door klager te bewerkstelligen. Dat neemt echter niet weg dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om klager tijdig vooraf te informeren over het risico van het afwijzen van het verzoek om een toevoeging. Deze verplichting had verweerder temeer omdat hij wist of had moeten weten dat hij het maximum aantal toevoegingen in 2009  had bereikt of op korte termijn zou bereiken.

5.5. Uit het voorgaande volgt dat het hof de beslissing van de raad zal bekrachtigen.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 17 december 2010 onder nummer 23/10.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, W.M. Poelmann, G.J. Visser en G.J.S. Bouwens, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2011.